Plattenburg

Mijn leven werd op Plattenburg van morgen tot avond bepaald door bepaald door geluiden: Om half 7 klingelde het klokje vann het MISSIEHUUIS aan de Oude Velperweg, om 7 uur werden we nogn extra gewekt door de verschillende fluittonen van de 7 wasfabrieken aan de beek op Schaapsdrift. En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware bromtoon om half 8 van de zijdefabriek.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateut in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van de Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

De uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJSSEL, waren uitermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Die probeerden over de wetering te springen, kwam soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die met een moddergevecht bezig was geweest.
Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam me mee, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen ze in optocht door de wijk.