WERELDHULPTAAL ESPERANTO

Als de vanaf de Velperweg de Hoflaan opgaat, bovenaan 6 treden van de trap daar nog omoog gsat, 2 dwarsstraen passert en ook nog eens een trrapje van 4 treden bestijgt, dan kom je in d Vogelwijk. In het midden is de Valkstraat, klim daar ook nog een trspje van 4 treden op, dan sta je voor het kruidenierswinkeltje van Hupkes, toentertijd beheerd door Meneer en mevrouw Bockhoven die net het kindje Martine hadden gekregen. Rechts naast die winkel was nummer 8, en daar ben ik 29 jnuai 1925 geboren. Ik zie nog de hoofden van de buurvrouwen boven de rand van mijn wiegje verschijnen en hoorde hen zeggen: “Wat een lieve kleine aap hè”. Nu zouden ze zeggen: “Wat een grote …..”.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik van hoge huize kom. Nog erger: mijn vader kwam uit Groningen en mijn moeder uit Frieland. Ik ben een afgezakte noorderling. Gronings is een dialect, Fries is een taal. Ik kan me wel voorstelen dat een Fries en een Groninger elkaar niet altijd verstonden en ruzie kregen, maar ik heb daar van mijn vader en moeder niet veel van gemerkt. Ze konden besrt op elkaar, met elkaar niet schieten, maar elkaar tastende vinden. Het resultaat ziet u hier.
Gronings spreken een dialet. Dat kunt u merken als u in plaats van de naam Adema Eddemè hoort en Jansma Jansmè, allemaal op ma eindigent, zoals de meeste dames ervaarden. Kent u nog een paar van die namen? Zo beginnen de meisjesnamen vaak met die ma: Madonna, Madelon, Marga, Marianne, Maja. Ik ken er minstens 15 met ma. Wie ken er nog meer met ma. Meestal kennen heren die. Een godsdientig volkje, want ik hoorde dat Ma van Maria afkomt, de moeder van Jezus.
Fries is een erkende taal. Butter brie en sise kes, wie det not sizze ken is gjin opjruchte Fries. Ze leren makkelijker Engels. Maar nu Esperanto bestaat leren ze die nog makkelijker, naar mijn moeder te oordelen.
De meeste Friezen spreken nu trouwens Nederlands, hoewel met een licht accent.

De Joodse Poolse tandtehnieker Lidjeli Zamenhof, die een doktersgraad had gehaald, had zijn praktijk aan de markt van Bièostock bij de grens van Polen, Oekraïene, Ruland en Duitsland. Hij zag en hoorde elke dag de kooplieden en hun klanten ruzie krijgen omdat ze elkaar niet verstonden
Er was al eens eerder een aparte wereldhulptaal daarvor te maken, het IDO, (afkorting van ïdee” waar eigenlijk alles mee begint). Maar dat was te ingewikkeld om dat al die te leren. Ook Zamenhof probeerde het, maar slaagde er in eerste instantie niet in, maar de tweede keer meende hij het met de eenvojudigste grammatica en internationale woorden en slechts 16 taalregels voor elkaar te hebben gekregen. Maar het bleef hopen dat de mensen het wilde leren. Daarom noemde hij die taal maar ESPERANTO. De Latinotaal zat al verweven in de Italiaanse, Spaanse en nog wat van die klankrijke talen, en hij gebruikte die in de Esperantotaal. En “espero” betekent “hoop”, en dat woord mag je eigenlijk voor elk soort geloof zetten. Hebt u tegelijk een woordje Eperanto geleerd en een beetje filosofie.
Nou ik toch bezig ben: Een Esperantist is natuurlijk iemand die hoopt en gelooft dat die taal door alle mensen van alle landen en talen gesproken zal worden, zoals Beethoven met zijn neende synfonie ons in Musis leerde jubelen “Alle mensen worden broeders” en Dvorak zijn 9e synfonie noemde “De Nieuwe Wereld”. Niet eigen volk eerst….. S
Tussen twee haakjes: esperi is het infinitief, esperis is “hoopte,(VT) esperas hoopt TT), espereos zal hopen (KT), esperus zou hopenVoorw.tijd) verleden tijd, Esperantist is iemand die hoopt, in dit geval, dat iedereen die taal leeert.
Zag u dat in de TT de a van vandaag zit, in de VT de i van gisteren, in de toekomende tijd de o van morgen. Gemakkelijk toch toch?
De i sprek je uit als ie, de v als w. Nog even en we kunnen met elkaar Esperanto spreken.

Maar het bleef hopen dat men die naast zijn moedertaal wilde leren. Zonder hoop geen gelooof, zoals op elk gebied, dus noemde hij die nieuwe wereldhulptaal Esperanto, want esperi betelkende hoop en anto de gebruiker van zowel die taal als voor de instelling van de gebruiker: hoop doet immers leven? Zonder hoop geen geloof, zonder geloof geen hoop. Maar belangrijker is de overtuiging dat als alle mensen waren zoals ik moest zijn, dan hadden we een betere wereld.

Ik was 8 jaar toen we in 1933 moesten verhuizen. Vogelwijk stond op instorten zei de woningstichting, en er was een nieuw gedeelte Plattenburg gebouwd. We kwamen in de Maria van Gelrestraat te wonen. Vogelwijk staat er trouwens nog….
Voortaan werden we ’s morgens om 6 uur uit bed gebeld met het geklingel van het belletje van het Mikssiehuuis aan de nu Oude Velperweg. Om 7 uur gingen de zeven verfschillende hoge fluittonen van de zeven wasserijen aan de Schaapsdrift bij de Velperbeek Spaan Coenders, Olderaan, Van Putten, Van Den Oever, wie kent die 3 anderen nog? En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware loeiende bromtoon om half 8 van de zijdefabriek ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefbriek Arnhem) te horen.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateur in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van der Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

Vanuit ons bovenraam zagen wij uit op de uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJssel, waren uigtermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Degenen die probeerden over de wetering te springen, kwamen soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die als held met een moddergevecht bezig was geweest. Van de wijk Presikhaaf was nog niets te zien. We zagen van daar eerst de IJsselbrug bij Westervoort de luht ingaan, beter gezegd in elkaar zakken, en een loaar minuten later de Rijnbrug. Wij zagen de luchtlanding bij Oosterbeek. Ik vergeet nooit die jongen wiens parachute niet open ging en hij om zijn as draaiende naar de grond stortte de dood tegemoet.

Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam ons mee voor hem en zijn fiets uit, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen we in optocht door de wijk.
En dat allemaal naast het Esperanthuiis, la Esperantodomo, een prachtige villa, waar in het seizoen de groene vijfpuntige ster vlag uithing, waarvan iedereen nu zegt: schande dat die prachtige die schitterende villa is afgebroken. Elk sezoen kwamen uit talloze landen Esperantisten om daerdie taal te beoefenen. Omdat mijn ouders, zus en ik (ik was 12 jaar) die taal spraken en vlakbij woonden, zaten wij thuis vaak met mensen uit 4 vereschillende landen en talen om de tafel te eten en in één taalk te spreken.
Met de andere kinderen waren we kind aan huis in het Esperantohuis. Mijn vader was er ook steds te zien. Hij werd daar aangesproken door een dame die haastig vroeg: Sinjoro, cu vi scias aki la neceseo!!?? (Meneer, waar is hier de wc?) Mijn vacder antwoordde direct: Jes serte sinjorino, kum la angulo! (Ja zeker mevrouw, om de hoek!). Verdwenen was ze.

Ik had geen hersens om verder te leren en naar de ULO te gaan. Toen ik een vak probeerde te leren, was één daarvan zeeman op en couster, kustvaarder. Die lag aan de Ruyterkade in Amsterdam gemeerd. Ik was opeens een l.l.lichtmatroos. Een tocht ging van Amsterdam naar Engeland, vandaar naar Helsinki Finland. Ik had een lijstje Eperantisten die daar woonden gekregen. Hij woonde boven opp de berg waarop Helsinki is gebouwd. Daar deed een dame de deur open. Ik stelde me voor. Ze zei dat ze haar man naar de haven zou sturen. Ik vergaat het maar. DE volgende dag zaat ik in het combuis koffie te drinken, toen de bootsman kwam zeggen: Piet, er is iemand voor jou op het dek! Wat en wie is dat nou? Houden de 9 bemanningsleden me voor de gek omdat ik toch het vak niet leerde?
Ik toch naar die man toe, en toen kwam de hele bemanning om ons heen staan. Die domme Piet stond zomaar in een vreem de taal met een Fin te praten!!
Helaas degradeert dit verhaal zich tot idealisme, totnutoe onvervulde wens. Hoop deed leven. Geen hoop zonder gelkoof, geen geloof zonder hoop. En de wereld draaide door…..