DE IDEALIST

Een idealist wil zijn idee die zijn levensovertuiging werd, aan alle mensen bekend maken in de overtuiging en het geloof dat wanneer zij die aanvaarden en uitvoeren de wereld en het leven en de mens gelukkiger wordt.
Er zijn twee soorten idealisten: de pessimistische en de optimistische. De optimistische gelooft dat de mensen eens zullen inzien dat het de juiste methode is en die zullen gaan uitvoeren. De pessimist gelooft dat de mens er niet toe in staat is. Hij is weer een ervaring rijker.
Ik, Piet Schreuder, uw schrijver, was en is , ondanks al die bewijzen om pessimist te zijn, een gelovige overtuigde Christen, Zevende Dags Adventist, Esperantist, Socialist, Geheelonthouder, Lid Bewonerscommissie, Lid Elftalcommissie, Bestuurslid Vereniging Seniorenfietstochten, Leider Jeugdvereniging LEGOP, Lid JVO (Jeugdbond Voor Onthouding), AJV (Advent Jeugd Verbond, Lid van Kerk en Vrede, Ondersteuner en geabonneerd op de ttjdschriften van Natuur, Klimaat en Milieu en op nog meer dergelijke zaken die mijn steun  hebben.
De tijd houdt echter niet stil. Ik volg steeds meer de nieuwsberichten in bladen, op de computer en vooral na de radio de op televisie uitgezonden beschouwingen in de gespreksgroepen. Daarom kan en wil niet doof of blind zijn voor wat ik daar hoor en zie. In tegenstelling van wat ik eerder dacht, blijkt de mens in het algemeen niet toegankelijk voor het uitvoeren van de gewenste gedachten die overal worden aangeboden.
Voor het uitvoeren van welke goede gedachten ook, zijn de mensen daar ook in twee groepen te delen: de groep onverschilligen die wel zeggen dat de wereld zo naar zijn knoppen gaat, maar er zelf niets aan willen doen om dat te verhinderen, en de groep die de straat op gaat om te demonstreren tegen die slechte ideeën en voor die goede beginselen. Ik zie mijn vader nog lopen met een groep Eprantisten met hun vlag en gelegenheidsuniform in een jaarlijkse optoscht van vernigingen in Arnhem. Ik vond het een beetje potsierlijk en schaamde me voor mijn vaxder.
Maar de krachten die de ruzies en oorlogen veroorzaken zijn sterker, zodat er steeds nieuwe ruzies en oologen komen met milioenen doden. Hoe komt dat? De mens moet op een of andere manier besmet zijn van de onmogelijkheid de gewenst ideën en gedachen uit te voeren. Nog kort geleden kwam de pandemie (wereldwijde) geheimzinnige ziekte Coronagiep, die na het herstel van de besmette peesonen geestelijke ziekten achterlieten: alle nieusiensten en wetenschappeers stelden vast dat er nu de pandemieën paranoia (extrene wantrouwen jegens elkaar) Complottheorie (gevoel dat bepaalde overheden de macht over je ginen hebben), miscommunictie en nepniuws heersten. Het laatste wat bekend werd was de mogelijkheid dat er over de hele wereld overheden waren die in de mobiele telefoons konden mee kijken wat jij aan het doen was. Gedacht werd aan de Russen die naar men ontdekte spionnen in alle landen hebben.
Kortom, de mens is niet de baas over de natuur, het klimaat, het milieu, de geest van de mens en de wereldtoestand.
Is het en wonder dat de meeste mensen hun toevlucht zochten in het geloof dat er een God moest bestaan die wel die toestanden met Zijn plannen kon herstellen.
Als je weet hoe je het oudste boek ter wereld, de Bijbel, kan lezen, dan kan je toch optimist worden.


ANTIEMILITARISME

Hoe staat het met het antimilitarisne in de wereld en Nederland? Reinder Bruinsma schreef dat de meesten in Zuid Amerika gewoon in in het leger gingen.
In mijn tijd was ik lid van de JVO (Jeugdbond Voor Onnthouding), JVA (Jongeren Vredes Actie) van de antimilitariatische interkerkelijke Vereniging Kerk en Vrede. Allemaal dienstweigeraars. De JVO hield net als de AJV (Avent Jeugd Beweging) elk jaar het Jeugscongres (mert ruim 1000 jongens en meisjes tussen de 14 en 23 jaar) in het houten noodgebouw in Utrecht. Bij elke plaatselijke AJV jeugdvereniging was het gezellig discusiëren. JokeBoers en Vincente Duncan uit Ede gingen met Freddy Bailley en mij mee. Br.Vink was jeugdleider Nederland, Br. Eikelenboom (beiden atimilitarist) predikant Arnhem.
We schreven en ontmoetten elkaar vaker op jeugdbijenkomsten dan alleen op Sabbat. Zo waren jongens en meisjes uit Ede, Nijmegen en zelfs uit Amserdam wel eens in Anhem te gast.
Ze hadden elk hun week- of maandbladen.
Nu lijkt het door het gebruik van de smartfone met zijn piepkleine toetsenbord of iedereen een schrijfverbod heeft. Er is over de hele wereld miscommucatie en misverstand. Niemand weet meer hoe de ander denkt en doet of hij weet niet van voren dat hij van achteren leeft. Gelukkig merkt ik na de dienst dat jij ook daadwerkelijk antimilitarist bent net als Fred en ik dienst weierde. Jij moest daaromm in Het Rijksarchief werken, Frede in de gevangenis en ik 4 jaar
in de dw-kampen Onder de Waddendijk, Vledder, Swnderseveld,bij Hoogeveen en nog een wie de naam me ontschiet). Ook nog een half jaar l.l.verpleger in de Rijkspsychiatrische Inric
hting
vbel.
Tegenwoordig mis ik die jongeren met hun gesprekken over geloofszaken. Is men onverschillig en verdwijnen ze opeens? Word ik te oud daarvoor?. Je voelt je dan alleen in de kerk.


LEG-OP Jeugdcub Plattenburg 1945-1970

LEG OP Jeudclub Plattenburg 1945-1970

Leg op, leg op, leg er nog een schepje boven op (10x) vervolgens Hoog op de gele wagen rijd ik langs berg en dal, hoor ik de kleppers draven, luid klnikt het hoorngeschal, water en wouden en weiden, zo prachtig en wijd en zijd, ik kan van uw schoon haast niet scheiden, maar ’t gaat voorbij-ij voorbij (2x).
Met dit luidkeels gezongen lied uit de zangboek Jan Pierewiet, kondigde de Jeugd en wandelclub LEG-OP (Lichamelkijke En Geestelijke Ontwikkelingslub Plattenburg) om 8 uur ’s morgens het begin van hun wandeltocht door de omliggende bossen aan. De meisjes en jongens liepen in rijen van twee of drie en toonden trots dat zij hoe keurig gedisciplineerd
zij in rijen van twee of drie liepen.

De jeugdclub was door de jeugd van tussen 10 en 15 jaar zelf, met enige hulp van de ouders en wat vrijgezellen, opgericht. Het hoofdmotief was de natuurbeleving. Maar behehalve wandelclub was het ook een voetbalclub die mee ging doen aan de straatvoetbalcompetitie van Ome Joop Legerstee uit de binnenstad, die zijn vader de tweedehands boekenwinkel in de Nieuwstad had, op zijn raam stonden de uitslaen van die competitie. Ik was bevriend met Joop en kreeg door zijn ervaring allemaal tips. De competiewedstrijden werden gespeeld op het Ronde Weitje in Sonsbeek en Joop was de scheidsrechter. Hij wist nog niet dat roken schadelijk was en stierf veel te jong aan longkanker. Het gevolg was dat de competitie werd voortgezet op het speelveldje van Presikhaaf, de thuisbasis van Legop. Wim Troepee was de scheidsrechter. Bij afwezigheid deed Theo Bosveld van Vitesse dat. Hij werd later bekend bij de praatgroep op de tv over voetbal. Het speelveldje vóór het Esperantohuis was door de jongens en meisjes geégaliseerd.

Maar niet alleen wandelde en voetbalde Legop, een van de ouders, de smid Woudt aan de Schaapsdrift schonk zijn schuur als clubhuis. De kinderen kwam met oude tafels en stoelen en richtten die schuur in. Door de verschillende activiteiten als gymnastiek was dat niet genoeg. Tussen de oude en nieuwe huizen
atond een leeg accugebouwtje. Een buurtbewoner schonk die aan Legop. De leden namen ook daar huisraad mee en spelletjes, dam- schaakborden, een sjoebak en speelkaarten. Er was altijd wat te doen. En een buurvrouw zorgde voor een kopje thee of glaasje limonade. Rudie Bos werd pennigmeester en hield alle inkomsten en uigaven bij.

Jonan Monhemius die niet snugger genoeg was om de J uit te kunnen spreken en zich dus als Nonan voorstelde, werd toch het bekendste lid. Hij was een nieuwtjesjager die snel wist waar wat voor de club te halen viel. Bijna elke dag was hij bij mij aan de deur om dat te melden. Maar ik was op mijn drukkerijtje in Klarendal en mjn vader was tuidswerker maatkleermaken die of achter de naaimachine zat of me gekruisde beken op de kleermakerstafel zat. Die waren beide in de hoek van de slaapkamer boven. U begrijpt het al: Als moeder boodschappen deed moest hij steeds, als er werd gebeld, naar beneden om de deur open te doen. En wie stond daar vaak: Nonan.
Die bedrijvenheid werd dus een beetje lastig.
Maar Legop moest ook een clubblad hebben. En die taak was mij bedeeld. En daar was Nonan weer. Hij bracht het op Plattenburg rond.

Maar we zongen al: hetb gaat voorbij-ij, voorbij.

Piet


ESPERANTO

WERELDHULPTAAL ESPERANTO

Als de vanaf de Velperweg de Hoflaan opgaat, bovenaan 6 treden van de trap daar nog omoog gsat, 2 dwarsstraen passert en ook nog eens een trrapje van 4 treden bestijgt, dan kom je in d Vogelwijk. In het midden is de Valkstraat, klim daar ook nog een trspje van 4 treden op, dan sta je voor het kruidenierswinkeltje van Hupkes, toentertijd beheerd door Meneer en mevrouw Bockhoven die net het kindje Martine hadden gekregen. Rechts naast die winkel was nummer 8, en daar ben ik 29 jnuai 1925 geboren. Ik zie nog de hoofden van de buurvrouwen boven de rand van mijn wiegje verschijnen en hoorde hen zeggen: “Wat een lieve kleine aap hè”. Nu zouden ze zeggen: “Wat een grote …..”.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik van hoge huize kom. Nog erger: mijn vader kwam uit Groningen en mijn moeder uit Frieland. Ik ben een afgezakte noorderling. Gronings is een dialect, Fries is een taal. Ik kan me wel voorstelen dat een Fries en een Groninger elkaar niet altijd verstonden en ruzie kregen, maar ik heb daar van mijn vader en moeder niet veel van gemerkt. Ze konden besrt op elkaar, met elkaar niet schieten, maar elkaar tastende vinden. Het resultaat ziet u hier.
Gronings spreken een dialet. Dat kunt u merken als u in plaats van de naam Adema Eddemè hoort en Jansma Jansmè, allemaal op ma eindigent, zoals de meeste dames ervaarden. Kent u nog een paar van die namen? Zo beginnen de meisjesnamen vaak met die ma: Madonna, Madelon, Marga, Marianne, Maja. Ik ken er minstens 15 met ma. Wie ken er nog meer met ma. Meestal kennen heren die. Een godsdientig volkje, want ik hoorde dat Ma van Maria afkomt, de moeder van Jezus.
Fries is een erkende taal. Butter brie en sise kes, wie det not sizze ken is gjin opjruchte Fries. Ze leren makkelijker Engels. Maar nu Esperanto bestaat leren ze die nog makkelijker, naar mijn moeder te oordelen.
De meeste Friezen spreken nu trouwens Nederlands, hoewel met een licht accent.

De Joodse Poolse tandtehnieker Lidjeli Zamenhof, die een doktersgraad had gehaald, had zijn praktijk aan de markt van Bièostock bij de grens van Polen, Oekraïene, Ruland en Duitsland. Hij zag en hoorde elke dag de kooplieden en hun klanten ruzie krijgen omdat ze elkaar niet verstonden
Er was al eens eerder een aparte wereldhulptaal daarvor te maken, het IDO, (afkorting van ïdee” waar eigenlijk alles mee begint). Maar dat was te ingewikkeld om dat al die te leren. Ook Zamenhof probeerde het, maar slaagde er in eerste instantie niet in, maar de tweede keer meende hij het met de eenvojudigste grammatica en internationale woorden en slechts 16 taalregels voor elkaar te hebben gekregen. Maar het bleef hopen dat de mensen het wilde leren. Daarom noemde hij die taal maar ESPERANTO. De Latinotaal zat al verweven in de Italiaanse, Spaanse en nog wat van die klankrijke talen, en hij gebruikte die in de Esperantotaal. En “espero” betekent “hoop”, en dat woord mag je eigenlijk voor elk soort geloof zetten. Hebt u tegelijk een woordje Eperanto geleerd en een beetje filosofie.
Nou ik toch bezig ben: Een Esperantist is natuurlijk iemand die hoopt en gelooft dat die taal door alle mensen van alle landen en talen gesproken zal worden, zoals Beethoven met zijn neende synfonie ons in Musis leerde jubelen “Alle mensen worden broeders” en Dvorak zijn 9e synfonie noemde “De Nieuwe Wereld”. Niet eigen volk eerst….. S
Tussen twee haakjes: esperi is het infinitief, esperis is “hoopte,(VT) esperas hoopt TT), espereos zal hopen (KT), esperus zou hopenVoorw.tijd) verleden tijd, Esperantist is iemand die hoopt, in dit geval, dat iedereen die taal leeert.
Zag u dat in de TT de a van vandaag zit, in de VT de i van gisteren, in de toekomende tijd de o van morgen. Gemakkelijk toch toch?
De i sprek je uit als ie, de v als w. Nog even en we kunnen met elkaar Esperanto spreken.

Maar het bleef hopen dat men die naast zijn moedertaal wilde leren. Zonder hoop geen gelooof, zoals op elk gebied, dus noemde hij die nieuwe wereldhulptaal Esperanto, want esperi betelkende hoop en anto de gebruiker van zowel die taal als voor de instelling van de gebruiker: hoop doet immers leven? Zonder hoop geen geloof, zonder geloof geen hoop. Maar belangrijker is de overtuiging dat als alle mensen waren zoals ik moest zijn, dan hadden we een betere wereld.

Ik was 8 jaar toen we in 1933 moesten verhuizen. Vogelwijk stond op instorten zei de woningstichting, en er was een nieuw gedeelte Plattenburg gebouwd. We kwamen in de Maria van Gelrestraat te wonen. Vogelwijk staat er trouwens nog….
Voortaan werden we ’s morgens om 6 uur uit bed gebeld met het geklingel van het belletje van het Mikssiehuuis aan de nu Oude Velperweg. Om 7 uur gingen de zeven verfschillende hoge fluittonen van de zeven wasserijen aan de Schaapsdrift bij de Velperbeek Spaan Coenders, Olderaan, Van Putten, Van Den Oever, wie kent die 3 anderen nog? En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware loeiende bromtoon om half 8 van de zijdefabriek ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefbriek Arnhem) te horen.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateur in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van der Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

Vanuit ons bovenraam zagen wij uit op de uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJssel, waren uigtermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Degenen die probeerden over de wetering te springen, kwamen soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die als held met een moddergevecht bezig was geweest. Van de wijk Presikhaaf was nog niets te zien. We zagen van daar eerst de IJsselbrug bij Westervoort de luht ingaan, beter gezegd in elkaar zakken, en een loaar minuten later de Rijnbrug. Wij zagen de luchtlanding bij Oosterbeek. Ik vergeet nooit die jongen wiens parachute niet open ging en hij om zijn as draaiende naar de grond stortte de dood tegemoet.

Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam ons mee voor hem en zijn fiets uit, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen we in optocht door de wijk.
En dat allemaal naast het Esperanthuiis, la Esperantodomo, een prachtige villa, waar in het seizoen de groene vijfpuntige ster vlag uithing, waarvan iedereen nu zegt: schande dat die prachtige die schitterende villa is afgebroken. Elk sezoen kwamen uit talloze landen Esperantisten om daerdie taal te beoefenen. Omdat mijn ouders, zus en ik (ik was 12 jaar) die taal spraken en vlakbij woonden, zaten wij thuis vaak met mensen uit 4 vereschillende landen en talen om de tafel te eten en in één taalk te spreken.
Met de andere kinderen waren we kind aan huis in het Esperantohuis. Mijn vader was er ook steds te zien. Hij werd daar aangesproken door een dame die haastig vroeg: Sinjoro, cu vi scias aki la neceseo!!?? (Meneer, waar is hier de wc?) Mijn vacder antwoordde direct: Jes serte sinjorino, kum la angulo! (Ja zeker mevrouw, om de hoek!). Verdwenen was ze.

Ik had geen hersens om verder te leren en naar de ULO te gaan. Toen ik een vak probeerde te leren, was één daarvan zeeman op en couster, kustvaarder. Die lag aan de Ruyterkade in Amsterdam gemeerd. Ik was opeens een l.l.lichtmatroos. Een tocht ging van Amsterdam naar Engeland, vandaar naar Helsinki Finland. Ik had een lijstje Eperantisten die daar woonden gekregen. Hij woonde boven opp de berg waarop Helsinki is gebouwd. Daar deed een dame de deur open. Ik stelde me voor. Ze zei dat ze haar man naar de haven zou sturen. Ik vergaat het maar. DE volgende dag zaat ik in het combuis koffie te drinken, toen de bootsman kwam zeggen: Piet, er is iemand voor jou op het dek! Wat en wie is dat nou? Houden de 9 bemanningsleden me voor de gek omdat ik toch het vak niet leerde?
Ik toch naar die man toe, en toen kwam de hele bemanning om ons heen staan. Die domme Piet stond zomaar in een vreem de taal met een Fin te praten!!
Helaas degradeert dit verhaal zich tot idealisme, totnutoe onvervulde wens. Hoop deed leven. Geen hoop zonder gelkoof, geen geloof zonder hoop. En de wereld draaide door…..


ESPERANTO

WERELDHULPTAAL ESPERANTO

Als de vanaf de Velperweg de Hoflaan opgaat, bovenaan 6 treden van de trap daar nog omoog gsat, 2 dwarsstraen passert en ook nog eens een trrapje van 4 treden bestijgt, dan kom je in d Vogelwijk. In het midden is de Valkstraat, klim daar ook nog een trspje van 4 treden op, dan sta je voor het kruidenierswinkeltje van Hupkes, toentertijd beheerd door Meneer en mevrouw Bockhoven die net het kindje Martine hadden gekregen. Rechts naast die winkel was nummer 8, en daar ben ik 29 jnuai 1925 geboren. Ik zie nog de hoofden van de buurvrouwen boven de rand van mijn wiegje verschijnen en hoorde hen zeggen: “Wat een lieve kleine aap hè”. Nu zouden ze zeggen: “Wat een grote …..”.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik van hoge huize kom. Nog erger: mijn vader kwam uit Groningen en mijn moeder uit Frieland. Ik ben een afgezakte noorderling. Gronings is een dialect, Fries is een taal. Ik kan me wel voorsteLlen dat een Friesin en een Groninger elkaar niet altijd verstonden en ruzie kregen, maar ik heb daar van mijn vader en moeder niet veel van gemerkt. Ze konden besrt op elkaar, met elkaar niet schieten, maar elkaar tastende vinden. Het resultaat ziet u hier.
Gronings spreken een dialet. Dat kunt u merken als u in plaats van de naam Adema Eddemè hoort en Jansma Jansmè, allemaal op ma eindigent, zoals de meeste dames ervaarden. Kent u nog een paar van die namen? Zo beginnen de meisjesnamen vaak met die ma: Madonna, Madelon, Marga, Marianne, Maja. Ik ken er minstens 15 met ma. Wie ken er nog meer met ma. Meestal kennen heren die. Een godsdientig volkje, want ik hoorde dat Ma van Maria afkomt, de moeder van Jezus.
Fries is een erkende taal. Butter brie en sise kes, wie det not sizze ken is gjin opjruchte Fries. Ze leren makkelijker Engels. Maar nu Esperanto bestaat leren ze die nog makkelijker, naar mijn moeder te oordelen.
De meeste Friezen spreken nu trouwens Nederlands, hoewel met een licht accent.

De Joodse Poolse tandtehnieker Lidjeli Zamenhof, die een doktersgraad had gehaald, had zijn praktijk aan de markt van Bièostock bij de grens van Polen, Oekraïene, Ruland en Duitsland. Hij zag en hoorde elke dag de kooplieden en hun klanten ruzie krijgen omdat ze elkaar niet verstonden
Er was al eens eerder een aparte wereldhulptaal daarvor te maken, het IDO, (afkorting van ïdee” waar eigenlijk alles mee begint). Maar dat was te ingewikkeld om dat al die te leren. Ook Zamenhof probeerde het, maar slaagde er in eerste instantie niet in, maar de tweede keer meende hij het met de eenvojudigste grammatica en internationale woorden en slechts 16 taalregels voor elkaar te hebben gekregen. Maar het bleef hopen dat de mensen het wilde leren. Daarom noemde hij die taal maar ESPERANTO. De Latinotaal zat al verweven in de Italiaanse, Spaanse en nog wat van die klankrijke talen, en hij gebruikte die in de Esperantotaal. En “espero” betekent “hoop”, en dat woord mag je eigenlijk voor elk soort geloof zetten. Hebt u tegelijk een woordje Eperanto geleerd en een beetje filosofie.
Nou ik toch bezig ben: Een Esperantist is natuurlijk iemand die hoopt en gelooft dat die taal door alle mensen van alle landen en talen gesproken zal worden, zoals Beethoven met zijn neende synfonie ons in Musis leerde jubelen “Alle mensen worden broeders” en Dvorak zijn 9e synfonie noemde “De Nieuwe Wereld”. Niet eigen volk eerst….. S
Tussen twee haakjes: esperi is het infinitief, esperis is “hoopte,(VT) esperas hoopt TT), espereos zal hopen (KT), esperus zou hopenVoorw.tijd) verleden tijd, Esperantist is iemand die hoopt, in dit geval, dat iedereen die taal leeert.
Zag u dat in de TT de a van vandaag zit, in de VT de i van gisteren, in de toekomende tijd de o van morgen. Gemakkelijk toch toch?
De i sprek je uit als ie, de v als w. Nog even en we kunnen met elkaar Esperanto spreken.

Maar het bleef hopen dat men die naast zijn moedertaal wilde leren. Zonder hoop geen gelooof, zoals op elk gebied, dus noemde hij die nieuwe wereldhulptaal Esperanto, want esperi betelkende hoop en anto de gebruiker van zowel die taal als voor de instelling van de gebruiker: hoop doet immers leven? Zonder hoop geen geloof, zonder geloof geen hoop. Maar belangrijker is de overtuiging dat als alle mensen waren zoals ik moest zijn, dan hadden we een betere wereld.

Ik was 8 jaar toen we in 1933 moesten verhuizen. Vogelwijk stond op instorten zei de woningstichting, en er was een nieuw gedeelte Plattenburg gebouwd. We kwamen in de Maria van Gelrestraat te wonen. Vogelwijk staat er trouwens nog….
Voortaan werden we ’s morgens om 6 uur uit bed gebeld met het geklingel van het belletje van het Mikssiehuuis aan de nu Oude Velperweg. Om 7 uur gingen de zeven verfschillende hoge fluittonen van de zeven wasserijen aan de Schaapsdrift bij de Velperbeek Spaan Coenders, Olderaan, Van Putten, Van Den Oever, wie kent die 3 anderen nog? En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware loeiende bromtoon om half 8 van de zijdefabriek ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefbriek Arnhem) te horen.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateur in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van der Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

Vanuit ons bovenraam zagen wij uit op de uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJssel, waren uigtermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Degenen die probeerden over de wetering te springen, kwamen soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die als held met een moddergevecht bezig was geweest. Van de wijk Presikhaaf was nog niets te zien. We zagen van daar eerst de IJsselbrug bij Westervoort de luht ingaan, beter gezegd in elkaar zakken, en een loaar minuten later de Rijnbrug. Wij zagen de luchtlanding bij Oosterbeek. Ik vergeet nooit die jongen wiens parachute niet open ging en hij om zijn as draaiende naar de grond stortte de dood tegemoet.

Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam ons mee voor hem en zijn fiets uit, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen we in optocht door de wijk.
En dat allemaal naast het Esperanthuiis, la Esperantodomo, een prachtige villa, waar in het seizoen de groene vijfpuntige ster vlag uithing, waarvan iedereen nu zegt: schande dat die prachtige die schitterende villa is afgebroken. Elk sezoen kwamen uit talloze landen Esperantisten om daerdie taal te beoefenen. Omdat mijn ouders, zus en ik (ik was 12 jaar) die taal spraken en vlakbij woonden, zaten wij thuis vaak met mensen uit 4 vereschillende landen en talen om de tafel te eten en in één taalk te spreken.
Met de andere kinderen waren we kind aan huis in het Esperantohuis. Mijn vader was er ook steds te zien. Hij werd daar aangesproken door een dame die haastig vroeg: Sinjoro, cu vi scias aki la neceseo!!?? (Meneer, waar is hier de wc?) Mijn vacder antwoordde direct: Jes serte sinjorino, kum la angulo! (Ja zeker mevrouw, om de hoek!). Verdwenen was ze.

Ik had geen hersens om verder te leren en naar de ULO te gaan. Toen ik een vak probeerde te leren, was één daarvan zeeman op en couster, kustvaarder. Die lag aan de Ruyterkade in Amsterdam gemeerd. Ik was opeens een l.l.lichtmatroos. Een tocht ging van Amsterdam naar Engeland, vandaar naar Helsinki Finland. Ik had een lijstje Eperantisten die daar woonden gekregen. Hij woonde boven opp de berg waarop Helsinki is gebouwd. Daar deed een dame de deur open. Ik stelde me voor. Ze zei dat ze haar man naar de haven zou sturen. Ik vergaat het maar. DE volgende dag zaat ik in het combuis koffie te drinken, toen de bootsman kwam zeggen: Piet, er is iemand voor jou op het dek! Wat en wie is dat nou? Houden de 9 bemanningsleden me voor de gek omdat ik toch het vak niet leerde?
Ik toch naar die man toe, en toen kwam de hele bemanning om ons heen staan. Die domme Piet stond zomaar in een vreem de taal met een Fin te praten!!
Helaas degradeert dit verhaal zich tot idealisme, totnutoe onvervulde wens. Hoop deed leven. Geen hoop zonder gelkoof, geen geloof zonder hoop. En de wereld draaide door…..


GODS KRACHT LIGT IN MIJN ZWAAKHEID

Ik heb nog nooit een atooom met het blote oog gezien. Geleerden vermoedden dat die moest bestaan en gingen de materie vele malen vergroten en zagen dat atoom. Ze worstelden steeds meer met de vraag wat het oneindig kleinste is en wat het grootste is. Ze hadden geen hersens genoeg om het begrip oneindig te begrijpen. Wetenschap leek wel oneindig, dus ze wilden wel eens weten wat er gebeurde als ze dat atoom in twee delen gingen spltsen. Wat er toen gebeurde, weten we van de atoombommen op Hiroshimja en Nagasakie, die de mensen deed besluiten onmiddellijk de viandelijkheden te stak en vrede te tekenen. Men had de onogelijke kleine atoom ontdekt die de grootste kracht in zich had. We hoefden niet meer te geloven dat die kracht bestond.We wisten het nu. Het bestaan van die voor ons onzichtbare en onbegrijpelijke kleinsten hoefden we niet meer te geloven. Wij geloven ook in de oneindigheid van de ruimnte, ondanks dat we die niet kunnn zien of begrijpen. De allergrootste Macht die in die ruimte woont, kan ik niet zien of begrijpen. Maar door wat Hij doet gelloof ik in Hem.


ESPERANTO

WERELDHULPTAAL ESPERANTO

Als je vanaf de Velperweg de Hoflaan opgaat, bovenaan 6 treden van de trap daar nog omhoog gaat, 2 dwarsstraten passeert en ook nog eens een trapje van 4 treden bestijgt, dan kom je in de Vogelwijk. In het midden is de Valkstraat. Klim daar ook nog een trapje van 4 treden op, dan sta je voor het  kruidenierswinkeltje van Hupkes, toentertijd beheerd door meneer en mevrouw Bockhoven die net het kindje Martine hadden gekregen. Rechts naast die winkel was nummer 8, en daar ben ik 29 januari 1925 geboren. Ik zie nog de hoofden van de buurvrouwen boven de rand van mijn wiegje verschijnen en hoorde hen zeggen: “Wat een lieve kleine aap hè”. Nu zouden ze zeggen: “Wat een grote …..”.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik van hoge huize om. Nog erger: mijn vader kwam uit Groningen en mijn moeder uit Frieland. Ik ben een afgezakte noorderling. Gronings is een dialect, Fries is een taal. Ik kan me wel voorstelen dat een Fries en een Groninger elkaar niet altijd verstonden en ruzie kregen, maar ik heb daar van mijn vader en moeder niet veel van gemerkt. Ze konden besrt op elkaar, met elkaar opschieten en elkaar tastende vinden. Het resultaat ziet u hier.
Gronings spreken een dialet. Dat kunt u merken als u in plaats van de naam Adema Eddemè hoort en Jansma Jansmè, allemaal op ma eindigend, zoals de meeste dames ervaarden. Kent u nog een paar van die namen? Zo beginnen de meisjesnamen vaak met die ma: Madonna, Madelon, Marga, Marianne, Maja. Ik ken er minstens 15 met ma. Wie ken er nog meer met ma. Meestal kennen heren die. Een godsdienstig volkje, want ik hoorde dat Ma van Maria afkomt, de moeder van Jezus.
Fries is een erkende taal. Butter brie en sise kes, wie det not sizze ken is gjin opjruchte Fries. Ze leren makkelijker Engels. Maar nu Esperanto bestaat leren ze die nog makkelijker, naar mijn moeder te oordelen.
De meeste Friezen spreken nu trouwens Nederlands, hoewel met een licht accent.

De Joodse Poolse tandtechnieker Lidjeli Zamenhof, die een doktersgraad had gehaald, had zijn praktijk aan de markt van Bièostock bij de grens van Polen, Oekraïne, Ruland en Duitsland. Hij zag en hoorde elke dag de kooplieden en hun klanten ruzie krijgen omdat ze elkaar niet verstonden
Er was al eens eerder een aparte wereldhulptaal daarvor te maken, het IDO, (afkorting van ïdee” waar eigenlijk alles mee begint). Maar dat was te ingewikkeld om dat al die te leren. Ook Zamenhof probeerde het, maar slaagde er in eerste instantie niet in, maar de tweede keer meende hij het met de eenvojudigste grammatica en internationale woorden en slechts 16 taalregels voor elkaar te hebben gekregen. Maar het bleef hopen dat de mensen het wilde leren. Daarom noemde hij die taal maar ESPERANTO. De Latinotaal zat al verweven in de Italiaanse, Spaanse en nog wat van die klankrijke talen, en hij gebruikte die in de Esperantotaal. En “espero” betekent “hoop”, en dat woord mag je eigenlijk voor elk soort geloof zetten. Hebt u tegelijk een woordje Eperanto geleerd en een beetje filosofie.
Nou ik toch bezig ben: Een Esperantist is natuurlijk iemand die hoopt en gelooft dat die taal door alle mensen van alle landen en talen gesproken zal worden, zoals Beethoven met zijn neende synfonie ons in Musis leerde jubelen “Alle mensen worden broeders” en Dvorak zijn 9e synfonie noemde “De Nieuwe Wereld”. Niet eigen volk eerst….. S
Tussen twee haakjes: esperi is het infinitief, esperis is “hoopte,(Verleden Tijd,  esperas hoopt Tegenwoordige  tijd), esperos zal hopen (Toekomende tijd), esperus zou hopen  )Voorw.tijd) verleden tijd, Esperantist is iemand die hoopt, in dit geval, dat iedereen die taal leert. Hij is tegelijk een idealist.
Zag u dat in de TT de a van vandaag zit, in de VT de i van gisteren, in de toekomende tijd de o van morgen. Gemakkelijk toch toch?
De i spreek je uit als ie, de v als w. Nog even en we kunnen met elkaar Esperanto spreken.

Maar het bleef hopen dat men die naast zijn moedertaal wilde leren. Zonder hoop geen gelooof, zoals op elk gebied, dus noemde hij die nieuwe wereldhulptaal Esperanto, want esperi betelkende hoop en anto de gebruiker van zowel die taal als voor de instelling van de gebruiker: hoop doet immers leven? Zonder hoop geen geloof, zonder geloof geen hoop. Maar belangrijker is de overtuiging dat als alle mensen waren zoals ik moest zijn, dan hadden we een betere wereld.

Ik was 8 jaar toen we in 1933 moesten verhuizen. Vogelwijk stond op instorten zei de woningstichting, en er was een nieuw gedeelte Plattenburg gebouwd. We kwamen in de Maria van Gelrestraat te wonen. Vogelwijk staat er trouwens nog….
Voortaan werden we ’s morgens om 6 uur uit bed gebeld met het geklingel van het belletje van het Mikssiehuuis aan de nu Oude Velperweg. Om 7 uur gingen de zeven verfschillende hoge fluittonen van de zeven wasserijen aan de Schaapsdrift bij de Velperbeek Spaan Coenders, Olderaan, Van Putten, Van Den Oever, wie kent die 3 anderen nog? En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware loeiende bromtoon om half 8 van de zijdefabriek ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefbriek Arnhem) te horen.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateur in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van der Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

Vanuit ons bovenraam zagen wij uit op de uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJssel, waren uigtermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Degenen die probeerden over de wetering te springen, kwamen soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die als held met een moddergevecht bezig was geweest. Van de wijk Presikhaaf was nog niets te zien. We zagen van daar eerst de IJsselbrug bij Westervoort de luht ingaan, beter gezegd in elkaar zakken, en een loaar minuten later de Rijnbrug. Wij zagen de luchtlanding bij Oosterbeek. Ik vergeet nooit die jongen wiens parachute niet open ging en hij om zijn as draaiende naar de grond stortte de dood tegemoet.

Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam ons mee voor hem en zijn fiets uit, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen we in optocht door de wijk.
En dat allemaal naast het Esperanthuiis, la Esperantodomo, een prachtige villa, waar in het seizoen de groene vijfpuntige ster vlag uithing, waarvan iedereen nu zegt: schande dat die prachtige die schitterende villa is afgebroken. Elk sezoen kwamen uit talloze landen Esperantisten om daerdie taal te beoefenen. Omdat mijn ouders, zus en ik (ik was 12 jaar) die taal spraken en vlakbij woonden, zaten wij thuis vaak met mensen uit 4 vereschillende landen en talen om de tafel te eten en in één taalk te spreken.
Met de andere kinderen waren we kind aan huis in het Esperantohuis. Mijn vader was er ook steds te zien. Hij werd daar aangesproken door een dame die haastig vroeg: Sinjoro, cu vi scias aki la neceseo!!?? (Meneer, waar is hier de wc?) Mijn vacder antwoordde direct: Jes serte sinjorino, kum la angulo! (Ja zeker mevrouw, om de hoek!). Verdwenen was ze.

Ik had geen hersens om verder te leren en naar de ULO te gaan. Toen ik een vak probeerde te leren, was één daarvan zeeman op en couster, kustvaarder. Die lag aan de Ruyterkade in Amsterdam gemeerd. Ik was opeens een l.l.lichtmatroos. Een tocht ging van Amsterdam naar Engeland, vandaar naar Helsinki Finland. Ik had een lijstje Eperantisten die daar woonden gekregen. Hij woonde boven opp de berg waarop Helsinki is gebouwd. Daar deed een dame de deur open. Ik stelde me voor. Ze zei dat ze haar man naar de haven zou sturen. Ik vergaat het maar. DE volgende dag zaat ik in het combuis koffie te drinken, toen de bootsman kwam zeggen: Piet, er is iemand voor jou op het dek! Wat en wie is dat nou? Houden de 9 bemanningsleden me voor de gek omdat ik toch het vak niet leerde?
Ik toch naar die man toe, en toen kwam de hele bemanning om ons heen staan. Die domme Piet stond zomaar in een vreem de taal mnet en Fin te praten!!

 


PLATTENBURG

Plattenburg

Mijn leven werd op Plattenburg van morgen tot avond bepaald door bepaald door geluiden: Om half 7 klingelde het klokje vann het MISSIEHUUIS aan de Oude Velperweg, om 7 uur werden we nogn extra gewekt door de verschillende fluittonen van de 7 wasfabrieken aan de beek op Schaapsdrift. En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware bromtoon om half 8 van de zijdefabriek.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateut in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van de Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

De uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJSSEL, waren uitermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Die probeerden over de wetering te springen, kwam soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die met een moddergevecht bezig was geweest.
Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam me mee, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen ze in optocht door de wijk.

 


Vrijwillig dientsweigeren

Dienstweigeren toevoeging werkkamp

Bij de koffietafel na de eredienst, vroeg ik Frans hoe zijn tijd daar hij de militaire dienst weigerde, was verlopen. Ik vermelde hem hoe dat in mijn tijd was.
Ik schreef hem daarna per e-mail uitgebreider daarover.
Nauwelijks had ik die e-mail verzonden of er schoten opeens zo maar bijzonderheden over het leven in het dienstweigeraarskamp , oftewel burgerdienstkamp, te binnen, die ik voor een betere indruk daarvan had moeten vermelden. Ook voor mezelf was een herinnering daarvan een bewust worden dat ik dit als herinnering aan dit stuk leven voor mij, met aa het eind een wonderlijke conclusie.
Alsnog.

De beschreven basis van de driehoek waaruit het kamp bestond, bestond rechts uit de woning en het kantoor van de door de regering aangestelde kampleider. Daarna kwam de ingang tot het kamp, en links daarvan de kantine voor een biljarttafel, een hapje en een drankje, ontmoetingsplaats, geschikt voor het houden van o.a. lezingen.
We kregen regelmatig bezoek van de voorzitter van de Doopsgezinde Vredesgrep, Cor Inja, een vaderfiguur die iedereen kende en toegankelijk was voor persoonlijke gesprekken. Hij was één van diegenen die lezingen hield.
Mijn kantoortje was aan het eind van de linker barak. Eén van de belevenissen daar beschreef ik reeds. Maar dat ik me daar bewust werd van wat ik eigenlijk met mijn leven deed, of liever “niet deed”, was een soort openbaring. Ik zei bijvoorbeeld eens in het algemeen: “We moesten in de kantine eigenlijk een wandkrant hebben”. En: hoe is het mogelijk: een van de jongens had die de volgende dag op de gewenst grote en plaats daar getimmerd!
Het deed mj denken aan wat ik zo gewoon werd gevonden: in Arnhem zei ik na de oorlog tegen de kinderen die daar op een veldje voetbalden, jullie moeten een jeugdclub oprichten. Die avond kwamen vijf kinderen aan mijn deur met het verzoek hun jeugdleider te worden. “Mooi niet” zei k. De volgende dag kwamen twintig kinderen aan mijn deur die ik beloofde erover te zullen nadenken. Natuurlijk kregen we toen de jeugdclub LEGOP (Lichaamljke en Geestelijke Ontwikkelingsclub Plattenburg).
De Jeugdleider van de binnenstad, Joop Legerstee, die op het Ronde Weitje in park Sonsbeek de straatvoetbal van de binnenstad organiseerde, kwam bij mij kijken. Toen hij stierf nam ik die over en breidde dat uit tot alle wijken in Arnhem. Ook die kregen een jeugdclub en kwamen alle in een competitie op ons veldje voetballen. Arie Welgraven uit Klarendal, vroegere klasgenoot, was de vaste scheidsrechter.
Om daar te komen moesten ze een onbewaakte spoorwegovergang over. Ik zie die jongetjes van Klarendal daar nog overheen hollen. Ik zei: onmiddeljk die overgang sluiten of veilig maken met door bomen bewaakte overgang. Het geschiedde binnen een week.
Ik zei: dat hobbelige veldje moet geëgaliseerd worden. De volgende dag kwamen de kinderen met schoppen, harken en kruiwagens, een enkeling met zijn vader. Ik hoefde niets te doen. Binnen een paar dagen was het geègaliseerd. Ik zelf had er geen schop voor in de grond gestoken.
Ik zei dat het door de oorlog vernielde park moest worden hersteld en dat de winkeliers van Arnhem dat moesten laten doen. Achter elk raam verschenen in kleur biljetten van A2-formaat (dubbel A4) met: “Wij willen met Wethouder BLOEMEN BOMEN PLANTEN” met vermelding bankrekeningnummer. Geloof het of geloof het niet, maar er werd direct door de gemeente een begin gemaakt met het herstel van het park. Ik mocht niet eens helpen. Ik stond erbij en keek ernaar. Ook nu mocht ik niet mee helpen. Nog sterker: ik werd verzocht op en bepaalde plaats in het park te komen, en nu kan iedereen op de wereld zin hoe ik daar een boom plantte met daarvoor een bordje met mijn naam. Ik had eens gezegd dat ik van lindebomen hield. Er werd alleen verzocht mee naar de laadbak van een auto te komen waar een jong volwassen boom lag, en aan de haken achter de chauffeurscabine te duwen en te trekken en zag die boom precies in het daarvoor bepaalde gat verdwijnen. Ook hier hoefde ik niets te doen, geen gat te graven of me vertillen aan een boom.

Is dit de afschuwelijke opschepperij met het gevoel “Ik deed het toch maar eventjes allemaal, hoewel op een geheimzinnige manier?”.
Ik wilde zeggen dat bidden om iets geen uiterlijk vertoon is, maar dat God ziet wat je nodig hebt en Hij alleen voorziet op een wonderbaarlijke nooit gedachte manier.
Ik had geen hersens genoeg om na mijn 14e jaar door te leren. Ik had ook voor geen elk vak ook enige aanleg. Ze vertelden alleen dat ik dat vak nooit zou leren.
Hoe ik dan daarna een gezin van vijf personen kon onderhouden en elk jaar een vakantie van drie weken kon bezorgen?
Misschien zijn deze ervaringen noodzakelijk dat wij beseffen dat jij of ik met al ons geploeter geen betere wereld kunnen maken. Alleen God doet dat door Jezus Christus.
Als alle mensen waren zoals ik moest zijn, hadden we een betere wereld.


Je miste

SCHRIJVEN kunnen-willen – hopend op antwoord. Wat helaas niet kwam. Dat is toch niet beleefd, terwijl ik hem als een vriendeljk mens ken die je nooit in je hemd laat staan. Google moet uitkomst brengen. En zie: het blijkt dat vele mensen die klacht hebben. Er worden nog al wat oorzaken genoemd. Eén daarvan wil verhelderend zijn: 1. Na de (wereldwijde) epidemie Corona kwam opeens de epidemie Paranoia, toen de epidemie Complotten, en 2. nu zijn we aangeland aan de des- of miscommunicatie, 3. daarna zal volgens de Bijbel de epiemie des- of mis-inormtie komen. Als je dat allemaal zet komen is het einde in zicht. Het is op die wijze een programma voor de wereldgeschiednis. Maar wat hebben wij nu aan die ‘wetenschap’? Als we daarin “geloven” (het kan niet anders), wat staat ons da te doen? We moeten nu eenmaal ‘communiceren’. Je leeft van het contact met je medemensen. ‘Co’ beteent ‘samen’. Je hebt mensen die door hun vak, bijvoorbeeld dokter, agent, voorlichter enz., verplicht zijn je te helpen.. Dus als je zo iemad niet kunt e-mailen, dan ga je hem bellen. Nu maar hopen dat de telefoonlijn niet uitvalt… Of dat je te horen krijgt: “Uw bericht is goed ontvangen en zal worden afgehandeld.” (vervolgens hoor je niets meer). Of “Er zijn nog tien wachtenden vóór U”. Maar e-mailen was zo goedkoop, snel en eenvoudig. Je hoeft geen papier, inkt, envelop en postzegel te kopen en niet naar de brievenbus te lopen. En nou die verdraaide e-mail zonder antwoord. Hij heeft mail wel onvangen. Ik google en lees dat tallozen dezelfde klacht hebben. Maar gelukkig ook de oorzaken worden vermeld. Oorzaken: Weerzin tegen “schrijven”: 1. Paranoia 2. Autist of Introvert zijn 3. Ontleest 4. Ongebruik taal 5. Privatie 6. Geen tijd 7. Niet weten hoe je gevoelens en gedachten kunt formuleren Het komt allemaal neer op onze verslaving aan tv en radio die onze nieuwsvoorziening en ontspanning levert. Tijdroof…. Er is één troost: Als we zo autist worden, dan blijkt uit een tv-film dat we een bijzondere tlent krijgen, bijvoorbeeld knstschilder, tekenaar, componist, musicus, cabaretier, enz.enz. De moeder van de kunst is oefening (baart kunst). Kan het nog?