Dienstweigeren toevoeging werkkamp
Bij de koffietafel na de eredienst, vroeg ik Frans hoe zijn tijd daar hij de militaire dienst weigerde, was verlopen. Ik vermelde hem hoe dat in mijn tijd was.
Ik schreef hem daarna per e-mail uitgebreider daarover.
Nauwelijks had ik die e-mail verzonden of er schoten opeens zo maar bijzonderheden over het leven in het dienstweigeraarskamp , oftewel burgerdienstkamp, te binnen, die ik voor een betere indruk daarvan had moeten vermelden. Ook voor mezelf was een herinnering daarvan een bewust worden dat ik dit als herinnering aan dit stuk leven voor mij, met aa het eind een wonderlijke conclusie.
Alsnog.
De beschreven basis van de driehoek waaruit het kamp bestond, bestond rechts uit de woning en het kantoor van de door de regering aangestelde kampleider. Daarna kwam de ingang tot het kamp, en links daarvan de kantine voor een biljarttafel, een hapje en een drankje, ontmoetingsplaats, geschikt voor het houden van o.a. lezingen.
We kregen regelmatig bezoek van de voorzitter van de Doopsgezinde Vredesgrep, Cor Inja, een vaderfiguur die iedereen kende en toegankelijk was voor persoonlijke gesprekken. Hij was één van diegenen die lezingen hield.
Mijn kantoortje was aan het eind van de linker barak. Eén van de belevenissen daar beschreef ik reeds. Maar dat ik me daar bewust werd van wat ik eigenlijk met mijn leven deed, of liever “niet deed”, was een soort openbaring. Ik zei bijvoorbeeld eens in het algemeen: “We moesten in de kantine eigenlijk een wandkrant hebben”. En: hoe is het mogelijk: een van de jongens had die de volgende dag op de gewenst grote en plaats daar getimmerd!
Het deed mj denken aan wat ik zo gewoon werd gevonden: in Arnhem zei ik na de oorlog tegen de kinderen die daar op een veldje voetbalden, jullie moeten een jeugdclub oprichten. Die avond kwamen vijf kinderen aan mijn deur met het verzoek hun jeugdleider te worden. “Mooi niet” zei k. De volgende dag kwamen twintig kinderen aan mijn deur die ik beloofde erover te zullen nadenken. Natuurlijk kregen we toen de jeugdclub LEGOP (Lichaamljke en Geestelijke Ontwikkelingsclub Plattenburg).
De Jeugdleider van de binnenstad, Joop Legerstee, die op het Ronde Weitje in park Sonsbeek de straatvoetbal van de binnenstad organiseerde, kwam bij mij kijken. Toen hij stierf nam ik die over en breidde dat uit tot alle wijken in Arnhem. Ook die kregen een jeugdclub en kwamen alle in een competitie op ons veldje voetballen. Arie Welgraven uit Klarendal, vroegere klasgenoot, was de vaste scheidsrechter.
Om daar te komen moesten ze een onbewaakte spoorwegovergang over. Ik zie die jongetjes van Klarendal daar nog overheen hollen. Ik zei: onmiddeljk die overgang sluiten of veilig maken met door bomen bewaakte overgang. Het geschiedde binnen een week.
Ik zei: dat hobbelige veldje moet geëgaliseerd worden. De volgende dag kwamen de kinderen met schoppen, harken en kruiwagens, een enkeling met zijn vader. Ik hoefde niets te doen. Binnen een paar dagen was het geègaliseerd. Ik zelf had er geen schop voor in de grond gestoken.
Ik zei dat het door de oorlog vernielde park moest worden hersteld en dat de winkeliers van Arnhem dat moesten laten doen. Achter elk raam verschenen in kleur biljetten van A2-formaat (dubbel A4) met: “Wij willen met Wethouder BLOEMEN BOMEN PLANTEN” met vermelding bankrekeningnummer. Geloof het of geloof het niet, maar er werd direct door de gemeente een begin gemaakt met het herstel van het park. Ik mocht niet eens helpen. Ik stond erbij en keek ernaar. Ook nu mocht ik niet mee helpen. Nog sterker: ik werd verzocht op en bepaalde plaats in het park te komen, en nu kan iedereen op de wereld zin hoe ik daar een boom plantte met daarvoor een bordje met mijn naam. Ik had eens gezegd dat ik van lindebomen hield. Er werd alleen verzocht mee naar de laadbak van een auto te komen waar een jong volwassen boom lag, en aan de haken achter de chauffeurscabine te duwen en te trekken en zag die boom precies in het daarvoor bepaalde gat verdwijnen. Ook hier hoefde ik niets te doen, geen gat te graven of me vertillen aan een boom.
Is dit de afschuwelijke opschepperij met het gevoel “Ik deed het toch maar eventjes allemaal, hoewel op een geheimzinnige manier?”.
Ik wilde zeggen dat bidden om iets geen uiterlijk vertoon is, maar dat God ziet wat je nodig hebt en Hij alleen voorziet op een wonderbaarlijke nooit gedachte manier.
Ik had geen hersens genoeg om na mijn 14e jaar door te leren. Ik had ook voor geen elk vak ook enige aanleg. Ze vertelden alleen dat ik dat vak nooit zou leren.
Hoe ik dan daarna een gezin van vijf personen kon onderhouden en elk jaar een vakantie van drie weken kon bezorgen?
Misschien zijn deze ervaringen noodzakelijk dat wij beseffen dat jij of ik met al ons geploeter geen betere wereld kunnen maken. Alleen God doet dat door Jezus Christus.
Als alle mensen waren zoals ik moest zijn, hadden we een betere wereld.