HET KWAAD

De mens werd geschapen. En toen zei de Schepper: “Het is niet goed dat de mens alleen is, ik zal hem een hulpe geven”. Met alle risico’s van dien, want de mens bleek geneigd tot alle kwaad. Geen mens zonder zonde. Wie hoog staat, ziet toe dat hij niet diep valle. Het is nu eenmaal zo. Foutje, bedankt…?
Daarom botsen mensen en landen met elkaar, en omdat het kwaad toenam, is het geworden tot een vreselijke zelfvernietiging, beseft men meer dan ooit dat er regels waren voor de omgang met elkaar. Verschillende godsdiensten van duizenden jaren oud, waren er al op gericht dat kwaad te bestrijden. Zij hadden weliswaar straffen bij overtreding van die wetten, maar het hielp de mens niet zich daaraan te houden.
Er werd een aparte wet aan toegevoegd. Om de straf te ontlopen en zelfs om de gevolgen daarvan te bestrijden, werd een mens gezonden die een andere wet introduceerde: besef wat kwaad is en dat die in je is, en wat de gevolgen daarvan zijn; dat je die aan anderen moest belijden, tegen hen ruiterlijk bekennen; en dat je die gemaakte fouten elkaar moest vergeven. In de praktijk kwam het erop neer, dat je de ander niet moest haten en je op hem moest wreken, maar hem moest vergeven in het besef dat je zelf ook die fouten kunt maken. Met andere woorden: als hij je op je linkerwang sloeg, keer hem dan ook de andere wang toe. Daarmee offer je iets van jezelf.
Alle godsdiensten hadden bijeenkomsten in tempels en gebouwen waar men elkaar ontmoette en die belijdenis deed en daarvoor en offer bracht. Jezelf of iets waardevols van jezelf. Daarna was je vrij van de gevolgen van die zonde en kon je in vrijheid verder leven. Helaas moest dit herhaald worden. Nog spijtiger: de mens bleef geneigd tot het overtreden van alle geboden.
Maar het aanvaarden van de wet van de geboden en de wet van vergeving gaven het uitzicht op een toekomstige dag dat de maat vol was en de toestand van de mens en de wereld volmaakt goed werd.