LEG-OP Jeugdcub Plattenburg 1945-1970

LEG OP Jeudclub Plattenburg 1945-1970

Leg op, leg op, leg er nog een schepje boven op (10x) vervolgens Hoog op de gele wagen rijd ik langs berg en dal, hoor ik de kleppers draven, luid klnikt het hoorngeschal, water en wouden en weiden, zo prachtig en wijd en zijd, ik kan van uw schoon haast niet scheiden, maar ’t gaat voorbij-ij voorbij (2x).
Met dit luidkeels gezongen lied uit de zangboek Jan Pierewiet, kondigde de Jeugd en wandelclub LEG-OP (Lichamelkijke En Geestelijke Ontwikkelingslub Plattenburg) om 8 uur ’s morgens het begin van hun wandeltocht door de omliggende bossen aan. De meisjes en jongens liepen in rijen van twee of drie en toonden trots dat zij hoe keurig gedisciplineerd
zij in rijen van twee of drie liepen.

De jeugdclub was door de jeugd van tussen 10 en 15 jaar zelf, met enige hulp van de ouders en wat vrijgezellen, opgericht. Het hoofdmotief was de natuurbeleving. Maar behehalve wandelclub was het ook een voetbalclub die mee ging doen aan de straatvoetbalcompetitie van Ome Joop Legerstee uit de binnenstad, die zijn vader de tweedehands boekenwinkel in de Nieuwstad had, op zijn raam stonden de uitslaen van die competitie. Ik was bevriend met Joop en kreeg door zijn ervaring allemaal tips. De competiewedstrijden werden gespeeld op het Ronde Weitje in Sonsbeek en Joop was de scheidsrechter. Hij wist nog niet dat roken schadelijk was en stierf veel te jong aan longkanker. Het gevolg was dat de competitie werd voortgezet op het speelveldje van Presikhaaf, de thuisbasis van Legop. Wim Troepee was de scheidsrechter. Bij afwezigheid deed Theo Bosveld van Vitesse dat. Hij werd later bekend bij de praatgroep op de tv over voetbal. Het speelveldje vóór het Esperantohuis was door de jongens en meisjes geégaliseerd.

Maar niet alleen wandelde en voetbalde Legop, een van de ouders, de smid Woudt aan de Schaapsdrift schonk zijn schuur als clubhuis. De kinderen kwam met oude tafels en stoelen en richtten die schuur in. Door de verschillende activiteiten als gymnastiek was dat niet genoeg. Tussen de oude en nieuwe huizen
atond een leeg accugebouwtje. Een buurtbewoner schonk die aan Legop. De leden namen ook daar huisraad mee en spelletjes, dam- schaakborden, een sjoebak en speelkaarten. Er was altijd wat te doen. En een buurvrouw zorgde voor een kopje thee of glaasje limonade. Rudie Bos werd pennigmeester en hield alle inkomsten en uigaven bij.

Jonan Monhemius die niet snugger genoeg was om de J uit te kunnen spreken en zich dus als Nonan voorstelde, werd toch het bekendste lid. Hij was een nieuwtjesjager die snel wist waar wat voor de club te halen viel. Bijna elke dag was hij bij mij aan de deur om dat te melden. Maar ik was op mijn drukkerijtje in Klarendal en mjn vader was tuidswerker maatkleermaken die of achter de naaimachine zat of me gekruisde beken op de kleermakerstafel zat. Die waren beide in de hoek van de slaapkamer boven. U begrijpt het al: Als moeder boodschappen deed moest hij steeds, als er werd gebeld, naar beneden om de deur open te doen. En wie stond daar vaak: Nonan.
Die bedrijvenheid werd dus een beetje lastig.
Maar Legop moest ook een clubblad hebben. En die taak was mij bedeeld. En daar was Nonan weer. Hij bracht het op Plattenburg rond.

Maar we zongen al: hetb gaat voorbij-ij, voorbij.

Piet


ESPERANTO

WERELDHULPTAAL ESPERANTO

Als de vanaf de Velperweg de Hoflaan opgaat, bovenaan 6 treden van de trap daar nog omoog gsat, 2 dwarsstraen passert en ook nog eens een trrapje van 4 treden bestijgt, dan kom je in d Vogelwijk. In het midden is de Valkstraat, klim daar ook nog een trspje van 4 treden op, dan sta je voor het kruidenierswinkeltje van Hupkes, toentertijd beheerd door Meneer en mevrouw Bockhoven die net het kindje Martine hadden gekregen. Rechts naast die winkel was nummer 8, en daar ben ik 29 jnuai 1925 geboren. Ik zie nog de hoofden van de buurvrouwen boven de rand van mijn wiegje verschijnen en hoorde hen zeggen: “Wat een lieve kleine aap hè”. Nu zouden ze zeggen: “Wat een grote …..”.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik van hoge huize kom. Nog erger: mijn vader kwam uit Groningen en mijn moeder uit Frieland. Ik ben een afgezakte noorderling. Gronings is een dialect, Fries is een taal. Ik kan me wel voorstelen dat een Fries en een Groninger elkaar niet altijd verstonden en ruzie kregen, maar ik heb daar van mijn vader en moeder niet veel van gemerkt. Ze konden besrt op elkaar, met elkaar niet schieten, maar elkaar tastende vinden. Het resultaat ziet u hier.
Gronings spreken een dialet. Dat kunt u merken als u in plaats van de naam Adema Eddemè hoort en Jansma Jansmè, allemaal op ma eindigent, zoals de meeste dames ervaarden. Kent u nog een paar van die namen? Zo beginnen de meisjesnamen vaak met die ma: Madonna, Madelon, Marga, Marianne, Maja. Ik ken er minstens 15 met ma. Wie ken er nog meer met ma. Meestal kennen heren die. Een godsdientig volkje, want ik hoorde dat Ma van Maria afkomt, de moeder van Jezus.
Fries is een erkende taal. Butter brie en sise kes, wie det not sizze ken is gjin opjruchte Fries. Ze leren makkelijker Engels. Maar nu Esperanto bestaat leren ze die nog makkelijker, naar mijn moeder te oordelen.
De meeste Friezen spreken nu trouwens Nederlands, hoewel met een licht accent.

De Joodse Poolse tandtehnieker Lidjeli Zamenhof, die een doktersgraad had gehaald, had zijn praktijk aan de markt van Bièostock bij de grens van Polen, Oekraïene, Ruland en Duitsland. Hij zag en hoorde elke dag de kooplieden en hun klanten ruzie krijgen omdat ze elkaar niet verstonden
Er was al eens eerder een aparte wereldhulptaal daarvor te maken, het IDO, (afkorting van ïdee” waar eigenlijk alles mee begint). Maar dat was te ingewikkeld om dat al die te leren. Ook Zamenhof probeerde het, maar slaagde er in eerste instantie niet in, maar de tweede keer meende hij het met de eenvojudigste grammatica en internationale woorden en slechts 16 taalregels voor elkaar te hebben gekregen. Maar het bleef hopen dat de mensen het wilde leren. Daarom noemde hij die taal maar ESPERANTO. De Latinotaal zat al verweven in de Italiaanse, Spaanse en nog wat van die klankrijke talen, en hij gebruikte die in de Esperantotaal. En “espero” betekent “hoop”, en dat woord mag je eigenlijk voor elk soort geloof zetten. Hebt u tegelijk een woordje Eperanto geleerd en een beetje filosofie.
Nou ik toch bezig ben: Een Esperantist is natuurlijk iemand die hoopt en gelooft dat die taal door alle mensen van alle landen en talen gesproken zal worden, zoals Beethoven met zijn neende synfonie ons in Musis leerde jubelen “Alle mensen worden broeders” en Dvorak zijn 9e synfonie noemde “De Nieuwe Wereld”. Niet eigen volk eerst….. S
Tussen twee haakjes: esperi is het infinitief, esperis is “hoopte,(VT) esperas hoopt TT), espereos zal hopen (KT), esperus zou hopenVoorw.tijd) verleden tijd, Esperantist is iemand die hoopt, in dit geval, dat iedereen die taal leeert.
Zag u dat in de TT de a van vandaag zit, in de VT de i van gisteren, in de toekomende tijd de o van morgen. Gemakkelijk toch toch?
De i sprek je uit als ie, de v als w. Nog even en we kunnen met elkaar Esperanto spreken.

Maar het bleef hopen dat men die naast zijn moedertaal wilde leren. Zonder hoop geen gelooof, zoals op elk gebied, dus noemde hij die nieuwe wereldhulptaal Esperanto, want esperi betelkende hoop en anto de gebruiker van zowel die taal als voor de instelling van de gebruiker: hoop doet immers leven? Zonder hoop geen geloof, zonder geloof geen hoop. Maar belangrijker is de overtuiging dat als alle mensen waren zoals ik moest zijn, dan hadden we een betere wereld.

Ik was 8 jaar toen we in 1933 moesten verhuizen. Vogelwijk stond op instorten zei de woningstichting, en er was een nieuw gedeelte Plattenburg gebouwd. We kwamen in de Maria van Gelrestraat te wonen. Vogelwijk staat er trouwens nog….
Voortaan werden we ’s morgens om 6 uur uit bed gebeld met het geklingel van het belletje van het Mikssiehuuis aan de nu Oude Velperweg. Om 7 uur gingen de zeven verfschillende hoge fluittonen van de zeven wasserijen aan de Schaapsdrift bij de Velperbeek Spaan Coenders, Olderaan, Van Putten, Van Den Oever, wie kent die 3 anderen nog? En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware loeiende bromtoon om half 8 van de zijdefabriek ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefbriek Arnhem) te horen.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateur in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van der Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

Vanuit ons bovenraam zagen wij uit op de uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJssel, waren uigtermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Degenen die probeerden over de wetering te springen, kwamen soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die als held met een moddergevecht bezig was geweest. Van de wijk Presikhaaf was nog niets te zien. We zagen van daar eerst de IJsselbrug bij Westervoort de luht ingaan, beter gezegd in elkaar zakken, en een loaar minuten later de Rijnbrug. Wij zagen de luchtlanding bij Oosterbeek. Ik vergeet nooit die jongen wiens parachute niet open ging en hij om zijn as draaiende naar de grond stortte de dood tegemoet.

Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam ons mee voor hem en zijn fiets uit, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen we in optocht door de wijk.
En dat allemaal naast het Esperanthuiis, la Esperantodomo, een prachtige villa, waar in het seizoen de groene vijfpuntige ster vlag uithing, waarvan iedereen nu zegt: schande dat die prachtige die schitterende villa is afgebroken. Elk sezoen kwamen uit talloze landen Esperantisten om daerdie taal te beoefenen. Omdat mijn ouders, zus en ik (ik was 12 jaar) die taal spraken en vlakbij woonden, zaten wij thuis vaak met mensen uit 4 vereschillende landen en talen om de tafel te eten en in één taalk te spreken.
Met de andere kinderen waren we kind aan huis in het Esperantohuis. Mijn vader was er ook steds te zien. Hij werd daar aangesproken door een dame die haastig vroeg: Sinjoro, cu vi scias aki la neceseo!!?? (Meneer, waar is hier de wc?) Mijn vacder antwoordde direct: Jes serte sinjorino, kum la angulo! (Ja zeker mevrouw, om de hoek!). Verdwenen was ze.

Ik had geen hersens om verder te leren en naar de ULO te gaan. Toen ik een vak probeerde te leren, was één daarvan zeeman op en couster, kustvaarder. Die lag aan de Ruyterkade in Amsterdam gemeerd. Ik was opeens een l.l.lichtmatroos. Een tocht ging van Amsterdam naar Engeland, vandaar naar Helsinki Finland. Ik had een lijstje Eperantisten die daar woonden gekregen. Hij woonde boven opp de berg waarop Helsinki is gebouwd. Daar deed een dame de deur open. Ik stelde me voor. Ze zei dat ze haar man naar de haven zou sturen. Ik vergaat het maar. DE volgende dag zaat ik in het combuis koffie te drinken, toen de bootsman kwam zeggen: Piet, er is iemand voor jou op het dek! Wat en wie is dat nou? Houden de 9 bemanningsleden me voor de gek omdat ik toch het vak niet leerde?
Ik toch naar die man toe, en toen kwam de hele bemanning om ons heen staan. Die domme Piet stond zomaar in een vreem de taal met een Fin te praten!!
Helaas degradeert dit verhaal zich tot idealisme, totnutoe onvervulde wens. Hoop deed leven. Geen hoop zonder gelkoof, geen geloof zonder hoop. En de wereld draaide door…..


ESPERANTO

WERELDHULPTAAL ESPERANTO

Als de vanaf de Velperweg de Hoflaan opgaat, bovenaan 6 treden van de trap daar nog omoog gsat, 2 dwarsstraen passert en ook nog eens een trrapje van 4 treden bestijgt, dan kom je in d Vogelwijk. In het midden is de Valkstraat, klim daar ook nog een trspje van 4 treden op, dan sta je voor het kruidenierswinkeltje van Hupkes, toentertijd beheerd door Meneer en mevrouw Bockhoven die net het kindje Martine hadden gekregen. Rechts naast die winkel was nummer 8, en daar ben ik 29 jnuai 1925 geboren. Ik zie nog de hoofden van de buurvrouwen boven de rand van mijn wiegje verschijnen en hoorde hen zeggen: “Wat een lieve kleine aap hè”. Nu zouden ze zeggen: “Wat een grote …..”.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik van hoge huize kom. Nog erger: mijn vader kwam uit Groningen en mijn moeder uit Frieland. Ik ben een afgezakte noorderling. Gronings is een dialect, Fries is een taal. Ik kan me wel voorsteLlen dat een Friesin en een Groninger elkaar niet altijd verstonden en ruzie kregen, maar ik heb daar van mijn vader en moeder niet veel van gemerkt. Ze konden besrt op elkaar, met elkaar niet schieten, maar elkaar tastende vinden. Het resultaat ziet u hier.
Gronings spreken een dialet. Dat kunt u merken als u in plaats van de naam Adema Eddemè hoort en Jansma Jansmè, allemaal op ma eindigent, zoals de meeste dames ervaarden. Kent u nog een paar van die namen? Zo beginnen de meisjesnamen vaak met die ma: Madonna, Madelon, Marga, Marianne, Maja. Ik ken er minstens 15 met ma. Wie ken er nog meer met ma. Meestal kennen heren die. Een godsdientig volkje, want ik hoorde dat Ma van Maria afkomt, de moeder van Jezus.
Fries is een erkende taal. Butter brie en sise kes, wie det not sizze ken is gjin opjruchte Fries. Ze leren makkelijker Engels. Maar nu Esperanto bestaat leren ze die nog makkelijker, naar mijn moeder te oordelen.
De meeste Friezen spreken nu trouwens Nederlands, hoewel met een licht accent.

De Joodse Poolse tandtehnieker Lidjeli Zamenhof, die een doktersgraad had gehaald, had zijn praktijk aan de markt van Bièostock bij de grens van Polen, Oekraïene, Ruland en Duitsland. Hij zag en hoorde elke dag de kooplieden en hun klanten ruzie krijgen omdat ze elkaar niet verstonden
Er was al eens eerder een aparte wereldhulptaal daarvor te maken, het IDO, (afkorting van ïdee” waar eigenlijk alles mee begint). Maar dat was te ingewikkeld om dat al die te leren. Ook Zamenhof probeerde het, maar slaagde er in eerste instantie niet in, maar de tweede keer meende hij het met de eenvojudigste grammatica en internationale woorden en slechts 16 taalregels voor elkaar te hebben gekregen. Maar het bleef hopen dat de mensen het wilde leren. Daarom noemde hij die taal maar ESPERANTO. De Latinotaal zat al verweven in de Italiaanse, Spaanse en nog wat van die klankrijke talen, en hij gebruikte die in de Esperantotaal. En “espero” betekent “hoop”, en dat woord mag je eigenlijk voor elk soort geloof zetten. Hebt u tegelijk een woordje Eperanto geleerd en een beetje filosofie.
Nou ik toch bezig ben: Een Esperantist is natuurlijk iemand die hoopt en gelooft dat die taal door alle mensen van alle landen en talen gesproken zal worden, zoals Beethoven met zijn neende synfonie ons in Musis leerde jubelen “Alle mensen worden broeders” en Dvorak zijn 9e synfonie noemde “De Nieuwe Wereld”. Niet eigen volk eerst….. S
Tussen twee haakjes: esperi is het infinitief, esperis is “hoopte,(VT) esperas hoopt TT), espereos zal hopen (KT), esperus zou hopenVoorw.tijd) verleden tijd, Esperantist is iemand die hoopt, in dit geval, dat iedereen die taal leeert.
Zag u dat in de TT de a van vandaag zit, in de VT de i van gisteren, in de toekomende tijd de o van morgen. Gemakkelijk toch toch?
De i sprek je uit als ie, de v als w. Nog even en we kunnen met elkaar Esperanto spreken.

Maar het bleef hopen dat men die naast zijn moedertaal wilde leren. Zonder hoop geen gelooof, zoals op elk gebied, dus noemde hij die nieuwe wereldhulptaal Esperanto, want esperi betelkende hoop en anto de gebruiker van zowel die taal als voor de instelling van de gebruiker: hoop doet immers leven? Zonder hoop geen geloof, zonder geloof geen hoop. Maar belangrijker is de overtuiging dat als alle mensen waren zoals ik moest zijn, dan hadden we een betere wereld.

Ik was 8 jaar toen we in 1933 moesten verhuizen. Vogelwijk stond op instorten zei de woningstichting, en er was een nieuw gedeelte Plattenburg gebouwd. We kwamen in de Maria van Gelrestraat te wonen. Vogelwijk staat er trouwens nog….
Voortaan werden we ’s morgens om 6 uur uit bed gebeld met het geklingel van het belletje van het Mikssiehuuis aan de nu Oude Velperweg. Om 7 uur gingen de zeven verfschillende hoge fluittonen van de zeven wasserijen aan de Schaapsdrift bij de Velperbeek Spaan Coenders, Olderaan, Van Putten, Van Den Oever, wie kent die 3 anderen nog? En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware loeiende bromtoon om half 8 van de zijdefabriek ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefbriek Arnhem) te horen.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateur in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van der Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

Vanuit ons bovenraam zagen wij uit op de uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJssel, waren uigtermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Degenen die probeerden over de wetering te springen, kwamen soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die als held met een moddergevecht bezig was geweest. Van de wijk Presikhaaf was nog niets te zien. We zagen van daar eerst de IJsselbrug bij Westervoort de luht ingaan, beter gezegd in elkaar zakken, en een loaar minuten later de Rijnbrug. Wij zagen de luchtlanding bij Oosterbeek. Ik vergeet nooit die jongen wiens parachute niet open ging en hij om zijn as draaiende naar de grond stortte de dood tegemoet.

Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam ons mee voor hem en zijn fiets uit, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen we in optocht door de wijk.
En dat allemaal naast het Esperanthuiis, la Esperantodomo, een prachtige villa, waar in het seizoen de groene vijfpuntige ster vlag uithing, waarvan iedereen nu zegt: schande dat die prachtige die schitterende villa is afgebroken. Elk sezoen kwamen uit talloze landen Esperantisten om daerdie taal te beoefenen. Omdat mijn ouders, zus en ik (ik was 12 jaar) die taal spraken en vlakbij woonden, zaten wij thuis vaak met mensen uit 4 vereschillende landen en talen om de tafel te eten en in één taalk te spreken.
Met de andere kinderen waren we kind aan huis in het Esperantohuis. Mijn vader was er ook steds te zien. Hij werd daar aangesproken door een dame die haastig vroeg: Sinjoro, cu vi scias aki la neceseo!!?? (Meneer, waar is hier de wc?) Mijn vacder antwoordde direct: Jes serte sinjorino, kum la angulo! (Ja zeker mevrouw, om de hoek!). Verdwenen was ze.

Ik had geen hersens om verder te leren en naar de ULO te gaan. Toen ik een vak probeerde te leren, was één daarvan zeeman op en couster, kustvaarder. Die lag aan de Ruyterkade in Amsterdam gemeerd. Ik was opeens een l.l.lichtmatroos. Een tocht ging van Amsterdam naar Engeland, vandaar naar Helsinki Finland. Ik had een lijstje Eperantisten die daar woonden gekregen. Hij woonde boven opp de berg waarop Helsinki is gebouwd. Daar deed een dame de deur open. Ik stelde me voor. Ze zei dat ze haar man naar de haven zou sturen. Ik vergaat het maar. DE volgende dag zaat ik in het combuis koffie te drinken, toen de bootsman kwam zeggen: Piet, er is iemand voor jou op het dek! Wat en wie is dat nou? Houden de 9 bemanningsleden me voor de gek omdat ik toch het vak niet leerde?
Ik toch naar die man toe, en toen kwam de hele bemanning om ons heen staan. Die domme Piet stond zomaar in een vreem de taal met een Fin te praten!!
Helaas degradeert dit verhaal zich tot idealisme, totnutoe onvervulde wens. Hoop deed leven. Geen hoop zonder gelkoof, geen geloof zonder hoop. En de wereld draaide door…..


GODS KRACHT LIGT IN MIJN ZWAAKHEID

Ik heb nog nooit een atooom met het blote oog gezien. Geleerden vermoedden dat die moest bestaan en gingen de materie vele malen vergroten en zagen dat atoom. Ze worstelden steeds meer met de vraag wat het oneindig kleinste is en wat het grootste is. Ze hadden geen hersens genoeg om het begrip oneindig te begrijpen. Wetenschap leek wel oneindig, dus ze wilden wel eens weten wat er gebeurde als ze dat atoom in twee delen gingen spltsen. Wat er toen gebeurde, weten we van de atoombommen op Hiroshimja en Nagasakie, die de mensen deed besluiten onmiddellijk de viandelijkheden te stak en vrede te tekenen. Men had de onogelijke kleine atoom ontdekt die de grootste kracht in zich had. We hoefden niet meer te geloven dat die kracht bestond.We wisten het nu. Het bestaan van die voor ons onzichtbare en onbegrijpelijke kleinsten hoefden we niet meer te geloven. Wij geloven ook in de oneindigheid van de ruimnte, ondanks dat we die niet kunnn zien of begrijpen. De allergrootste Macht die in die ruimte woont, kan ik niet zien of begrijpen. Maar door wat Hij doet gelloof ik in Hem.


ESPERANTO

WERELDHULPTAAL ESPERANTO

Als je vanaf de Velperweg de Hoflaan opgaat, bovenaan 6 treden van de trap daar nog omhoog gaat, 2 dwarsstraten passeert en ook nog eens een trapje van 4 treden bestijgt, dan kom je in de Vogelwijk. In het midden is de Valkstraat. Klim daar ook nog een trapje van 4 treden op, dan sta je voor het  kruidenierswinkeltje van Hupkes, toentertijd beheerd door meneer en mevrouw Bockhoven die net het kindje Martine hadden gekregen. Rechts naast die winkel was nummer 8, en daar ben ik 29 januari 1925 geboren. Ik zie nog de hoofden van de buurvrouwen boven de rand van mijn wiegje verschijnen en hoorde hen zeggen: “Wat een lieve kleine aap hè”. Nu zouden ze zeggen: “Wat een grote …..”.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik van hoge huize om. Nog erger: mijn vader kwam uit Groningen en mijn moeder uit Frieland. Ik ben een afgezakte noorderling. Gronings is een dialect, Fries is een taal. Ik kan me wel voorstelen dat een Fries en een Groninger elkaar niet altijd verstonden en ruzie kregen, maar ik heb daar van mijn vader en moeder niet veel van gemerkt. Ze konden besrt op elkaar, met elkaar opschieten en elkaar tastende vinden. Het resultaat ziet u hier.
Gronings spreken een dialet. Dat kunt u merken als u in plaats van de naam Adema Eddemè hoort en Jansma Jansmè, allemaal op ma eindigend, zoals de meeste dames ervaarden. Kent u nog een paar van die namen? Zo beginnen de meisjesnamen vaak met die ma: Madonna, Madelon, Marga, Marianne, Maja. Ik ken er minstens 15 met ma. Wie ken er nog meer met ma. Meestal kennen heren die. Een godsdienstig volkje, want ik hoorde dat Ma van Maria afkomt, de moeder van Jezus.
Fries is een erkende taal. Butter brie en sise kes, wie det not sizze ken is gjin opjruchte Fries. Ze leren makkelijker Engels. Maar nu Esperanto bestaat leren ze die nog makkelijker, naar mijn moeder te oordelen.
De meeste Friezen spreken nu trouwens Nederlands, hoewel met een licht accent.

De Joodse Poolse tandtechnieker Lidjeli Zamenhof, die een doktersgraad had gehaald, had zijn praktijk aan de markt van Bièostock bij de grens van Polen, Oekraïne, Ruland en Duitsland. Hij zag en hoorde elke dag de kooplieden en hun klanten ruzie krijgen omdat ze elkaar niet verstonden
Er was al eens eerder een aparte wereldhulptaal daarvor te maken, het IDO, (afkorting van ïdee” waar eigenlijk alles mee begint). Maar dat was te ingewikkeld om dat al die te leren. Ook Zamenhof probeerde het, maar slaagde er in eerste instantie niet in, maar de tweede keer meende hij het met de eenvojudigste grammatica en internationale woorden en slechts 16 taalregels voor elkaar te hebben gekregen. Maar het bleef hopen dat de mensen het wilde leren. Daarom noemde hij die taal maar ESPERANTO. De Latinotaal zat al verweven in de Italiaanse, Spaanse en nog wat van die klankrijke talen, en hij gebruikte die in de Esperantotaal. En “espero” betekent “hoop”, en dat woord mag je eigenlijk voor elk soort geloof zetten. Hebt u tegelijk een woordje Eperanto geleerd en een beetje filosofie.
Nou ik toch bezig ben: Een Esperantist is natuurlijk iemand die hoopt en gelooft dat die taal door alle mensen van alle landen en talen gesproken zal worden, zoals Beethoven met zijn neende synfonie ons in Musis leerde jubelen “Alle mensen worden broeders” en Dvorak zijn 9e synfonie noemde “De Nieuwe Wereld”. Niet eigen volk eerst….. S
Tussen twee haakjes: esperi is het infinitief, esperis is “hoopte,(Verleden Tijd,  esperas hoopt Tegenwoordige  tijd), esperos zal hopen (Toekomende tijd), esperus zou hopen  )Voorw.tijd) verleden tijd, Esperantist is iemand die hoopt, in dit geval, dat iedereen die taal leert. Hij is tegelijk een idealist.
Zag u dat in de TT de a van vandaag zit, in de VT de i van gisteren, in de toekomende tijd de o van morgen. Gemakkelijk toch toch?
De i spreek je uit als ie, de v als w. Nog even en we kunnen met elkaar Esperanto spreken.

Maar het bleef hopen dat men die naast zijn moedertaal wilde leren. Zonder hoop geen gelooof, zoals op elk gebied, dus noemde hij die nieuwe wereldhulptaal Esperanto, want esperi betelkende hoop en anto de gebruiker van zowel die taal als voor de instelling van de gebruiker: hoop doet immers leven? Zonder hoop geen geloof, zonder geloof geen hoop. Maar belangrijker is de overtuiging dat als alle mensen waren zoals ik moest zijn, dan hadden we een betere wereld.

Ik was 8 jaar toen we in 1933 moesten verhuizen. Vogelwijk stond op instorten zei de woningstichting, en er was een nieuw gedeelte Plattenburg gebouwd. We kwamen in de Maria van Gelrestraat te wonen. Vogelwijk staat er trouwens nog….
Voortaan werden we ’s morgens om 6 uur uit bed gebeld met het geklingel van het belletje van het Mikssiehuuis aan de nu Oude Velperweg. Om 7 uur gingen de zeven verfschillende hoge fluittonen van de zeven wasserijen aan de Schaapsdrift bij de Velperbeek Spaan Coenders, Olderaan, Van Putten, Van Den Oever, wie kent die 3 anderen nog? En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware loeiende bromtoon om half 8 van de zijdefabriek ENKA (Eerste Nederlandse Kunstzijdefbriek Arnhem) te horen.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateur in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van der Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

Vanuit ons bovenraam zagen wij uit op de uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJssel, waren uigtermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Degenen die probeerden over de wetering te springen, kwamen soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die als held met een moddergevecht bezig was geweest. Van de wijk Presikhaaf was nog niets te zien. We zagen van daar eerst de IJsselbrug bij Westervoort de luht ingaan, beter gezegd in elkaar zakken, en een loaar minuten later de Rijnbrug. Wij zagen de luchtlanding bij Oosterbeek. Ik vergeet nooit die jongen wiens parachute niet open ging en hij om zijn as draaiende naar de grond stortte de dood tegemoet.

Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam ons mee voor hem en zijn fiets uit, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen we in optocht door de wijk.
En dat allemaal naast het Esperanthuiis, la Esperantodomo, een prachtige villa, waar in het seizoen de groene vijfpuntige ster vlag uithing, waarvan iedereen nu zegt: schande dat die prachtige die schitterende villa is afgebroken. Elk sezoen kwamen uit talloze landen Esperantisten om daerdie taal te beoefenen. Omdat mijn ouders, zus en ik (ik was 12 jaar) die taal spraken en vlakbij woonden, zaten wij thuis vaak met mensen uit 4 vereschillende landen en talen om de tafel te eten en in één taalk te spreken.
Met de andere kinderen waren we kind aan huis in het Esperantohuis. Mijn vader was er ook steds te zien. Hij werd daar aangesproken door een dame die haastig vroeg: Sinjoro, cu vi scias aki la neceseo!!?? (Meneer, waar is hier de wc?) Mijn vacder antwoordde direct: Jes serte sinjorino, kum la angulo! (Ja zeker mevrouw, om de hoek!). Verdwenen was ze.

Ik had geen hersens om verder te leren en naar de ULO te gaan. Toen ik een vak probeerde te leren, was één daarvan zeeman op en couster, kustvaarder. Die lag aan de Ruyterkade in Amsterdam gemeerd. Ik was opeens een l.l.lichtmatroos. Een tocht ging van Amsterdam naar Engeland, vandaar naar Helsinki Finland. Ik had een lijstje Eperantisten die daar woonden gekregen. Hij woonde boven opp de berg waarop Helsinki is gebouwd. Daar deed een dame de deur open. Ik stelde me voor. Ze zei dat ze haar man naar de haven zou sturen. Ik vergaat het maar. DE volgende dag zaat ik in het combuis koffie te drinken, toen de bootsman kwam zeggen: Piet, er is iemand voor jou op het dek! Wat en wie is dat nou? Houden de 9 bemanningsleden me voor de gek omdat ik toch het vak niet leerde?
Ik toch naar die man toe, en toen kwam de hele bemanning om ons heen staan. Die domme Piet stond zomaar in een vreem de taal mnet en Fin te praten!!

 


PLATTENBURG

Plattenburg

Mijn leven werd op Plattenburg van morgen tot avond bepaald door bepaald door geluiden: Om half 7 klingelde het klokje vann het MISSIEHUUIS aan de Oude Velperweg, om 7 uur werden we nogn extra gewekt door de verschillende fluittonen van de 7 wasfabrieken aan de beek op Schaapsdrift. En als dat nog niet genoeg was om ons wakker te krijgen, kregen we de alles oveheersende zware bromtoon om half 8 van de zijdefabriek.
Die fabriek was een kadootje van Dr J.C. Hartogs, de uitvinder. Er zat ook ene administrateut in het bestuur, met de lange naam Ronald Holst van de Schayk, de vader van de dichteres Henriëtte Roland Holst van der Schayk. Zij was tegen het kapitalisme van haar vader en hinh het extreme sociale Anarcho Syndicalisme aan, net zoals mijn vader en de mensen in Catalonië die naar zelfstandigheid streefden. Die waren zojuist op het Nieuws met hun demonstraties. Mijn vader vertelde over een jongeman die zijn toespraken hield vanaf de Mont Jug boven Barcelona. In Nederland was Albert de Jong de voorvechter daarvan.
Het bleek idealisme, een niet te vervullen wens voor wereldverbetering voor de arbeiders. Henriëtte dichtte daarna: “Ik zal de halmen niet weer zien, noch dragen ooit de volle schoven, doch doe mij in de oogst geloven waarvoor ik dien”.
Mijn vader ontving elke week geestverwanten, zodat in ons huis voorturend felle discussies te horen waren. Mijn vader bevestigde elk door hem gebrachte punt met het slaan van de rug van zijn rechterhand op de palm van zijn linkerhand met de kreet: dat is de kwestie!!`.

De uitgestrekte weiden van broek en waterland met zijn beek, sloten en bredere weteringen, richting de IJSSEL, waren uitermate geschikt voor het verrichten van heldendaden van ons, jongens. Die probeerden over de wetering te springen, kwam soms nat thuis.
Maar altijd met het uiterlijk van iemand die met een moddergevecht bezig was geweest.
Dat was in het aangrenzende Park Presikhaaf wel anders. Ik klom met de latere juwelier Paul van Zeeland, daar boven het trapveldje, in een boom en moesten daar na veel aandringen van de wijkagent Dake uitkomen. Hij nam me mee, en de jongens die daar voetbalden gingen achter ons aan. Paul en ik werden elk in twee van de cellen achter het huis van Dake gezet voor dronken mannen. Maar nauwelijks zat Paul in zijn cel of hij begon erbarmelijk te roepen, moedér!!
Dat kon Dake niet aanhoren, zijn missie was voltooid. Wij zouden nooit meer in bomen klimmen. Hij liet ons vrij. Maar buiten stonden op de Schaapsdrift de voetballende jongens ons op te wachten. Met Paul en mij voorop gingen ze in optocht door de wijk.

 


Vrijwillig dientsweigeren

Dienstweigeren toevoeging werkkamp

Bij de koffietafel na de eredienst, vroeg ik Frans hoe zijn tijd daar hij de militaire dienst weigerde, was verlopen. Ik vermelde hem hoe dat in mijn tijd was.
Ik schreef hem daarna per e-mail uitgebreider daarover.
Nauwelijks had ik die e-mail verzonden of er schoten opeens zo maar bijzonderheden over het leven in het dienstweigeraarskamp , oftewel burgerdienstkamp, te binnen, die ik voor een betere indruk daarvan had moeten vermelden. Ook voor mezelf was een herinnering daarvan een bewust worden dat ik dit als herinnering aan dit stuk leven voor mij, met aa het eind een wonderlijke conclusie.
Alsnog.

De beschreven basis van de driehoek waaruit het kamp bestond, bestond rechts uit de woning en het kantoor van de door de regering aangestelde kampleider. Daarna kwam de ingang tot het kamp, en links daarvan de kantine voor een biljarttafel, een hapje en een drankje, ontmoetingsplaats, geschikt voor het houden van o.a. lezingen.
We kregen regelmatig bezoek van de voorzitter van de Doopsgezinde Vredesgrep, Cor Inja, een vaderfiguur die iedereen kende en toegankelijk was voor persoonlijke gesprekken. Hij was één van diegenen die lezingen hield.
Mijn kantoortje was aan het eind van de linker barak. Eén van de belevenissen daar beschreef ik reeds. Maar dat ik me daar bewust werd van wat ik eigenlijk met mijn leven deed, of liever “niet deed”, was een soort openbaring. Ik zei bijvoorbeeld eens in het algemeen: “We moesten in de kantine eigenlijk een wandkrant hebben”. En: hoe is het mogelijk: een van de jongens had die de volgende dag op de gewenst grote en plaats daar getimmerd!
Het deed mj denken aan wat ik zo gewoon werd gevonden: in Arnhem zei ik na de oorlog tegen de kinderen die daar op een veldje voetbalden, jullie moeten een jeugdclub oprichten. Die avond kwamen vijf kinderen aan mijn deur met het verzoek hun jeugdleider te worden. “Mooi niet” zei k. De volgende dag kwamen twintig kinderen aan mijn deur die ik beloofde erover te zullen nadenken. Natuurlijk kregen we toen de jeugdclub LEGOP (Lichaamljke en Geestelijke Ontwikkelingsclub Plattenburg).
De Jeugdleider van de binnenstad, Joop Legerstee, die op het Ronde Weitje in park Sonsbeek de straatvoetbal van de binnenstad organiseerde, kwam bij mij kijken. Toen hij stierf nam ik die over en breidde dat uit tot alle wijken in Arnhem. Ook die kregen een jeugdclub en kwamen alle in een competitie op ons veldje voetballen. Arie Welgraven uit Klarendal, vroegere klasgenoot, was de vaste scheidsrechter.
Om daar te komen moesten ze een onbewaakte spoorwegovergang over. Ik zie die jongetjes van Klarendal daar nog overheen hollen. Ik zei: onmiddeljk die overgang sluiten of veilig maken met door bomen bewaakte overgang. Het geschiedde binnen een week.
Ik zei: dat hobbelige veldje moet geëgaliseerd worden. De volgende dag kwamen de kinderen met schoppen, harken en kruiwagens, een enkeling met zijn vader. Ik hoefde niets te doen. Binnen een paar dagen was het geègaliseerd. Ik zelf had er geen schop voor in de grond gestoken.
Ik zei dat het door de oorlog vernielde park moest worden hersteld en dat de winkeliers van Arnhem dat moesten laten doen. Achter elk raam verschenen in kleur biljetten van A2-formaat (dubbel A4) met: “Wij willen met Wethouder BLOEMEN BOMEN PLANTEN” met vermelding bankrekeningnummer. Geloof het of geloof het niet, maar er werd direct door de gemeente een begin gemaakt met het herstel van het park. Ik mocht niet eens helpen. Ik stond erbij en keek ernaar. Ook nu mocht ik niet mee helpen. Nog sterker: ik werd verzocht op en bepaalde plaats in het park te komen, en nu kan iedereen op de wereld zin hoe ik daar een boom plantte met daarvoor een bordje met mijn naam. Ik had eens gezegd dat ik van lindebomen hield. Er werd alleen verzocht mee naar de laadbak van een auto te komen waar een jong volwassen boom lag, en aan de haken achter de chauffeurscabine te duwen en te trekken en zag die boom precies in het daarvoor bepaalde gat verdwijnen. Ook hier hoefde ik niets te doen, geen gat te graven of me vertillen aan een boom.

Is dit de afschuwelijke opschepperij met het gevoel “Ik deed het toch maar eventjes allemaal, hoewel op een geheimzinnige manier?”.
Ik wilde zeggen dat bidden om iets geen uiterlijk vertoon is, maar dat God ziet wat je nodig hebt en Hij alleen voorziet op een wonderbaarlijke nooit gedachte manier.
Ik had geen hersens genoeg om na mijn 14e jaar door te leren. Ik had ook voor geen elk vak ook enige aanleg. Ze vertelden alleen dat ik dat vak nooit zou leren.
Hoe ik dan daarna een gezin van vijf personen kon onderhouden en elk jaar een vakantie van drie weken kon bezorgen?
Misschien zijn deze ervaringen noodzakelijk dat wij beseffen dat jij of ik met al ons geploeter geen betere wereld kunnen maken. Alleen God doet dat door Jezus Christus.
Als alle mensen waren zoals ik moest zijn, hadden we een betere wereld.


Herdenking “bevrijding” Indië

HERDENKING BEVRIJDING INDIË

Donderdag 15 augustus ’s avonds om 10 voor 7 toch maar even naar de Sawa Belanda (rijstveldje Nederland) in parkje Sacre Couer naast mij gegaan. Er stonden al vijf auto’s onder de bomen. Aan de oever van de vijver voor de zes bankjes speelde een groepje van vijf musici een rustig muziekje; een koortje van acht zangeressen en één zanger zongen een slepend liedje, zich begeleidend met armbewegingen alsof ze een kindje wiegden.
Op en achter en voor vier van de bankjes in een halve kring zaten en stonden intussen ongeveer tweehonderd op Frans en Marianne gelijkenden elkaar hartelijk te begroeten of kennis te maken. Ik liep op het pad er langs en zette onder de boom daar mijn rollator op de rem en ging erop zitten in afwachting van de gebeurtenissen. Een wat oudere mnan die mij erg bekend voorkwam, kwam naar mij toe en heette mj welkom. Hij leek een ‘host’.
De twee bankjes aan het pad leven leeg en daartussen stond een microfoon opgesteld. Een meneer sprak een welkomkswoord en vertelde de bedoeling van de bijeenkomst. Ik weet nog niet de volgorde van de te herdenken vrijheid. Eerst Inië, daarna Nederlands Indië, toen Indonesië, daarna bezet door Japan en tenslotte dankzij twee atoomommen op Hiroshima en Nagasaky met ontelbare dodelijke slachtoffers, “de” bevrijding.
Er kwamen nog vier sprekers en een spreekster. Te zien hoe zij worstelden met het geluid van de microfoon, de dame gaf het voor gezien en ging niet achter maar vóór de microfoon staan, hopend op haar heldere stem. Allen oogsten een dankbaar applaus.
De ceremoniemeester vroeg en kreeg de twee minuten stilte. Daarna mochten mensen hun meegebrachte bloemen of bloemstukken leggen op de marmeren pagina, twee bij drie meter, waarvan er zeven om de vijver stonden, met ingebrande tekst van een verhaal in elk.
Toevallig zat ik er net naast om dat van dichtbij te aanschouwen. Het gebeurde allemaal in doodse stilte.
Toen werd tot mijn verbazing, het Wilhelmus gezongen en daarna het slotwoord gesproken. Aarzelend stonden de zittenden op en namen afscheid van hun oude en nieuwe bekenden.
Verscheiden kwam naar mij toe, en één vroeg mijn boek dat zij had, te signaleren. Nog meer belangstellenden naar mij volgden en… zie daar: Wallie, mede bezoeker Adventkerk. Met hem samen nog meer kennissen gemaakt. De oudere man die mij had verwelkomd nam nu afscheid van mij en zei dat hij mij kende van het gemeentehuis waar hij tegelijk met mij het lintje ontving. Hij had het speldje op, wat het bewijs was dat hij het lintje thuis had. Je moest het lintje na het overlijden inleveren, merkwaardig genoeg.
Wallie ging met mij mee naar huis voor een kop koffie. Wij vertelden elkaar onze ziektegeschiedenis in het licht van ons geloof, waar hij het nog wat moeilijk mee had. Ik zei dat hij niet besefte dat hij toch gelovig was.
Hij loste tegelijk even mijn raadsel op dat Frans een soort samenvatting was van Fredericus.
Mijn vader had met anderen ingestemd met de vaststelling dat het Indische volk als een zachtaardig volk bekend stond. Toen Wallie bij zonsondergang om negen uur vertrok, was deze vaststelling voor mij nog meer duidelijk.

Piet